§3.2 Waarvoor zou je sparen?

Welkom  
economen!
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Welkom  
economen!

Slide 1 - Tekstslide

H3 De bank en jouw geld
3.1 Hoe betaal je? 
3.2 Waarvoor zou je sparen?
3.3 Geld lenen kost geld! 
3.4 Nog meer bankzaken


Slide 2 - Tekstslide

Doelen vandaag
  • Je kunt de drie spaarmotieven noemen en er voorbeelden bij geven
  • Je kunt het verschil tussen vrij opneembaar spaargeld en een spaardeposito uitleggen
  • Je kunt rente berekenen met enkelvoudige rente 

Slide 3 - Tekstslide

Vandaag
1. Terugblik §3.1
2. Doornemen §3.2 t/m enkelvoudige rente
3. Zelfstandig werken
4. Doornemen §3.2 t/m samengestelde rente
5. Afsluiting & huiswerk

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling 3.1
Pak je laptop!

Ga naar www.lessonup.app

Slide 5 - Tekstslide

Geld kan een ruilmiddel, spaarmiddel of rekenmiddel zijn.
Welke van deze geldfuncties herken je in het volgende geval?

Ramon heeft gezien dat een spelcomputer bij Amazon
€ 20 goedkoper is dan bij Bol.com.

A
Rekenmiddel
B
spaarmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 6 - Quizvraag

Als je een positief saldo hebt, dan heb je een ___ saldo op je rekening.
A
Debet
B
Credit

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een indirecte ruil?
A
het ruilen van goederen tegen diensten
B
het ruilen van goederen tegen goederen
C
het ruilen van goederen en diensten tegen een betaalmiddel
D
het ruilen van diensten tegen goederen

Slide 8 - Quizvraag

Saldo is 85,25 debet. Uitgegaan in weekend: €70. Contributie betaald: € 15. Salaris ontvangen: €225. Cadeautje gekocht: €37,50. Nieuwe saldo?

Slide 9 - Open vraag

Een directe ruil is een ruil d.m.v. geld.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Wettige betaalmiddelen: bankbiljetten en munten.

Geld dat mensen op hun betaalrekening hebben.

Drie manieren om geld te gebruiken.

Je koopt of verkoopt goederen of diensten met geld.

Je geeft met geld de waarde van producten aan.

Je geeft een deel van je inkomen niet uit om het later te gebruiken.



Opdracht #: Sleep de begrippen naar de juiste plaats.
...................
...................
...................
...................
...................
...................
chartaal geld
giraal geld
geldfuncties
ruilmiddel
rekenmiddel
spaarmiddel

Slide 11 - Sleepvraag

Sparen.....
Waarom sparen?

Slide 12 - Tekstslide

spaarmotieven/ redenen om te sparen

Slide 13 - Tekstslide

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
Leerdoel 1
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
D
van sparen voor een doel en sparen voor de rente

Slide 14 - Quizvraag

Rentepercentage
  • Variabele rente  
  • de bank kan het rentepercentage veranderen
  • Vaste rente 
  • het rentepercentage staat vast gedurende een afgesproken periode.

Slide 15 - Tekstslide

Spaarvormen
  • Spaarrekening, geld is vrij opneembaar, variabele rente.

  • Spaardeposito, geld staat voor langere tijd vast, vaste rente.

Slide 16 - Tekstslide

Bij welke rentevorm kan de rente veranderen?
A
Vaste rente
B
Variabele rente

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een spaardeposito?
A
Een rekening waarop geld staat waar je altijd bij kan als je het nodig hebt.
B
Een rekening waarop het geld voor een afgesproken tijd vast staat tegen een vaste rente.
C
Dit is een ander woord voor variabele rente.
D
Dit is een ander woord voor vaste rente.

Slide 18 - Quizvraag

Enkelvoudige rente:  rente ieder jaar over hetzelfde bedrag
Enkelvoudige rente

  • Spaarbedrag : 100 x rentepercentage = spaarrente

Slide 19 - Tekstslide

Enkelvoudige rente berekenen







Formule:
Enkelvoudige rente = Spaarbedrag : 100 x rentepercentage = 


Slide 20 - Tekstslide

Bereken de enkelvoudige rente.
€ 4 000 aan 1,3 % in 4 jaar

Slide 21 - Open vraag

Bereken de enkelvoudige rente.
€ 4 000 aan 1,1% in 8 maanden

Slide 22 - Open vraag

Spaarrekening: € 1.500
1,2% rente
Hoeveel (enkelvoudige) rente ontvang je na 3 jaar?
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65

Slide 23 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Doen: Maken opgaven §3.2 t/m opgave 7

Vragen? Zacht overleggen met buurman, vinger opsteken

Klaar?: Lezen §3.2 + maken resterende opgaven
timer
15:00

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Samengestelde rente

  • de rente wordt bijgeschreven op je rekening
  • het jaar erna krijg je rente over je spaarbedrag en over de ontvangen rente ('rente op rente')

Slide 26 - Tekstslide

Samengestelde rente

  • de rente wordt bijgeschreven op je rekening
  • het jaar erna krijg je rente over je spaarbedrag en over de ontvangen rente ('rente op rente')
Samengestelde rente = 
Stap 1: spaarbedrag : 100 x rentepercentage = spaarrente 
Stap 2: spaarrente + spaarbedrag = nieuw spaarbedrag
 

Slide 27 - Tekstslide

Groeifactor
De groeifactor berekenen bij samengestelde rente




Slide 28 - Tekstslide

Rente, inflatie en koopkracht 
Rente is een vergoeding voor het uitlenen van geld 




Als de rentevergoeding op je spaargeld lager is dan het inflatiepercentage daalt je koopkracht. 

Slide 29 - Tekstslide

spaarrente en inflatie
Stel: je krijgt 3% rente op je spaargeld.
Dan zou je een jaar later meer kunnen kopen van je spaargeld.
Maaar..... een jaar later blijkt: het prijspeil is ondertussen ook gestegen met 3%?? (oftewel inflatie in dat jaar= 3%)

--> Dan kan je hetzelfde kopen als een jaar ervoor en dus is de KOOPKRACHT van je spaargeld hetzelfde gebleven!! 

Slide 30 - Tekstslide

Aan het werk!!
6.1 opgaven 2, 4, 6
herhaling blz 178 opg. 1 t/m 4

Leren begrippen 6.1
Aan het werk!!
  1. (af) maken par 3.2 opdracht 1 t/m 13
  2. blz. 88 opdr. 9-10-12
Wat vond jij van de lesstof?
lastig    of      makkelijk
  1. (af) maken par 3.2 opdracht 1 t/m 13
  2. blz. 90 opdr. 5-6-7

Slide 31 - Tekstslide