3K unit 1

3BK unit 1
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsVoortgezet speciaal onderwijsLeerroute 3

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

3BK unit 1

Slide 1 - Tekstslide

wat komt er op de toets:
past simple
who/which
much/many
used to
a/an
the clock
pagina 70-71-72 van je textbook

Slide 2 - Tekstslide

Past Simple
Past simple!

Slide 3 - Tekstslide

Past Simple

Slide 4 - Tekstslide

Past simple
Bevestigend
Ontkennend
Vragend?
I played
You played
He/she/it played
We played
They played
You played
I did not play
You did not play
He/she/it did not play
We did not play
They did not play
You did not play
Did I play?
Did you play?
Did he/she/it play?
Did we play?
Did they play?
Did you play?
De past simple eindigt meestal op -ed.

Slide 5 - Tekstslide

Past simple
Als in het verleden iets gebeurt, gebruik je de past simple 
The past simple eindigt vaak op -ed. 
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
I played
You played
He/she/it played
We played
They played
You played
I did not play
You did not play
He/she/it did not play
We did not play
They did not play
You did not play
Did I play?
Did you play?
Did he/she/it play?
Did we play?
Did they play?
Did you play?

Slide 6 - Tekstslide

Past Simple 

Slide 7 - Tekstslide


Wat is de Past Simple van play
A
played
B
playing
C
play
D
plays

Slide 8 - Quizvraag

Past Simple:

Wat zijn de signaalwoorden van de Past Simple?
A
Tomorrow, next week, in 2025,
B
Last month, yesterday, a month ago, in 2012
C
Today, now,
D
again, always, constantly

Slide 9 - Quizvraag

PAST SIMPLE:
Welke zin staat in de Past Simple?
A
I was hearing my mother.
B
I have heard my mother.
C
I heard my mother.
D
I hear my mother.

Slide 10 - Quizvraag

past simple van 'vinden'
A
found
B
finded
C
to find

Slide 11 - Quizvraag

Wanneer gebruik je de Past Simple?
A
Voor iets dat in het verleden is gebeurd en afgerond.
B
Voor iets dat nu gebeurt.

Slide 12 - Quizvraag

Past Simple
Yesterday I ... a movie.
A
watches
B
watched
C
watch

Slide 13 - Quizvraag

Past simple
He ....... a lot.
A
talks
B
talking
C
talked
D
talk

Slide 14 - Quizvraag

Past simple:
make
A
made
B
makes
C
maked
D
making

Slide 15 - Quizvraag

much & many

Slide 16 - Tekstslide

Much & many = veel 
Much
Many
Ontelbaar

Ontkennende zinnen (-zin)
I don't have much money

Vraagzinnen (? zin)
Do you have much work to do? 
Telbaar
Ontkennende zinnen (- zin)
I don't have many games at home. 

Vraagzinnen (? zin)
Do you have many biscuits left?

Slide 17 - Tekstslide

kies: many/much
.....................books
A
many
B
much

Slide 18 - Quizvraag

Choose many / much:
__________ eggs
A
many
B
much

Slide 19 - Quizvraag

many / much shoes
A
many
B
much

Slide 20 - Quizvraag

many / much homework
A
many
B
much

Slide 21 - Quizvraag

kies: many / much
.................sugar
A
many
B
much

Slide 22 - Quizvraag

kies: many / much
..................money
A
many
B
much

Slide 23 - Quizvraag

kies: many / much
.................cars
A
many
B
much

Slide 24 - Quizvraag

Used to
Hoe maak je deze vorm?
Used to + hele werkwoord

I used to be small.
She used to have braces.
We used to play football.



Voor dingen die vroeger zo waren, maar nu niet meer.

Slide 25 - Tekstslide

Klik de juiste antwoorden aan. Je gebruikt "used to" en "didn't used to" ...
A
om te zeggen dat iets vroeger altijd gebeurde
B
om te zeggen dat iets vroeger gebruikt werd
C
om te zeggen dat iets vroeger niet gebruikt werd
D
om te zeggen dat iets vroeger nooit gebeurde.

Slide 26 - Quizvraag

na used to
komt altijd het hele werkwoord

Slide 27 - Tekstslide

A or AN?

Slide 28 - Tekstslide

Wanneer A - AN?
A: bij medeklinker (klank): a box / a uniform
AN: bij klinker (klank): an orange / an hour

Slide 29 - Tekstslide

Herhaling van het verschil a/an
Let goed op de uitspraak! 
Sommige woorden beginnen in het Engels met een medeklinker, maar spreek je uit met een klinker aan het begin. 

Bijvoorbeeld: 'hour' > uitspraak 'our'. 
Andersom kan het ook voorkomen: 'uniform' > uitspraak 'juniform'.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

A of AN?
house
A
a
B
an

Slide 32 - Quizvraag

a of an?
.... hero
A
a
B
an

Slide 33 - Quizvraag

Choose: a, an, the, -

We've lost ___ key to our front door!

A
a
B
an
C
the

Slide 34 - Quizvraag

Choose the correct article:
Look at this door. A / An / The door is red.
A
a
B
an
C
the

Slide 35 - Quizvraag

A of AN?
.... president
A
a
B
an

Slide 36 - Quizvraag

a of an?
.... uniform
A
a
B
an

Slide 37 - Quizvraag

a of an?
.... game
A
a
B
an

Slide 38 - Quizvraag

a of an?
.... apple
A
a
B
an

Slide 39 - Quizvraag

Bij hele uren gebruik je o'clock. Dit betekent 'op de klok'. Voorbeeld: It's 8 o'clock.

Slide 40 - Tekstslide

Telling time
Als de grote wijzer rechts van de klok staat, benoem je het aantal minuten na een uur:
  • 3.20 = twenty past three
  •              (20 na 3)

Als de grote wijzer links van de klok staat, benoem je het aantal minuten voor het aankomende uur:
  • 3.40 = twenty to three
  •               (20 voor 3)

Slide 41 - Tekstslide

Clock

Slide 42 - Tekstslide

What time is it?
A
It's twelve hour
B
It's twelve clock
C
It's twelve o'clock
D
It's twelve hours

Slide 43 - Quizvraag

What time is it?
A
It is five to seven.
B
It is five past seven.

Slide 44 - Quizvraag

What time is it when the clock shows 12:45?
A
half past twelve
B
quarter to one
C
five to one
D
quarter past one

Slide 45 - Quizvraag

What time is it?
A
It's seven hour.
B
It's seven o'clock.
C
It's seven hours.
D
It's seven clock.

Slide 46 - Quizvraag

What time is it when the clock shows 8:20?
A
twenty past eight
B
five to nine
C
ten past eight
D
quarter to nine

Slide 47 - Quizvraag

Slide 48 - Video

het volgende filmpje is optioneel
:) :) :)

Slide 49 - Tekstslide