Unit 1 Selftest

Uitleg Selftest oefening A t/m H
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Uitleg Selftest oefening A t/m H

Slide 1 - Tekstslide

Explanation A +B
BB: Words
KB: Words
TL: Words

Slide 2 - Tekstslide

Explanation C
BB: Past Simple
KB: Past Simple
TL: Past Simple

Slide 3 - Tekstslide

Past Simple
De verleden tijd noemen we in het Engels de Past Simple.
 

  •  Wanneer gebruik je de past simple?
  • Hoe maak je de past simple?
  • Uitzonderingen van de past simple 

Slide 4 - Tekstslide

Past simple
Wat
Past simple
Wanneer
Om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd.
Hoe
Met –ed OF een onregelmatige vorm.
Signaalwoorden
Yesterday, last week, last month, two days ago, four days ago, months ago, etc.
Voorbeelden
Shankar walked his friend home last night.
talked to her on the phone yesterday.
Shakiela tried to close her book but a fly got caught in between the pages.

Slide 5 - Tekstslide

Past simple
Als in het verleden iets gebeurt, gebruik je de past simple 
The past simple eindigt vaak op -ed. 
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
I played
You played
He/she/it played
We played
They played
You played
I did not play
You did not play
He/she/it did not play
We did not play
They did not play
You did not play
Did I play?
Did you play?
Did he/she/it play?
Did we play?
Did they play?
Did you play?

Slide 6 - Tekstslide

Explanation D
BB: who <> which
KB: used to
TL: some/any

Slide 7 - Tekstslide

who - which 

Slide 8 - Tekstslide

Used to
Hoe maak je deze vorm?
Used to + werkwoord

I used to be small.
She used to have braces.
We used to play football.



Slide 9 - Tekstslide

some, any
some

Positive sentences
I have got some bananas.

Questions when offering or requesting something
Would you like some bananas?
any

Negative sentences
I don't have any bananas.

Questions
Have you got any bananas?

Slide 10 - Tekstslide

Explanation E
BB: much <> many
KB: who/which
TL: much <> many

Slide 11 - Tekstslide

Veel: much / many

Slide 12 - Tekstslide

who - which 

Slide 13 - Tekstslide

Explanation F
BB: a/an
KB: much/many
TL: used to

Slide 14 - Tekstslide

Een (A/An)
A gebruik je voor woorden die beginnen met een medeklinker:
- A woman
- A shoe
AN gebruik je voor woorden die beginnen met een klinker
- An apple
- An egg
Maar ook als een klinker klinkt als een medeklinker:
- ''u'' klinkt als ''you'' -> A university
- ''o'' klinkt als ''w'' -> A one-room apartment 
Maar ook als een medeklinker,klinkt als een klinker:
-  een stomme ''h'' -> an hour
- een afkorting -> an NBC reporter

Slide 15 - Tekstslide

Used to
Hoe maak je deze vorm?
Used to + werkwoord

I used to be small.
She used to have braces.
We used to play football.



Slide 16 - Tekstslide

Veel: much / many

Slide 17 - Tekstslide

Explanation G
BB: klokkijken
KB: a/an
TL: tags

Slide 18 - Tekstslide

Telling the time

Slide 19 - Tekstslide

lidwoord  a / an

Slide 20 - Tekstslide

tags
bevestigende zin (+)
ontkennende tag (-)
Julia is sweet,
isn't she?
ontkennende zin (-)
bevestigende tag (+)
You aren't sleeping,
are you?

Slide 21 - Tekstslide

Explanation H
BB: zinnen vertalen 
KB: past simple
TL: zinnen vertalen

Slide 22 - Tekstslide

Past simple
Als in het verleden iets gebeurt, gebruik je de past simple 
The past simple eindigt vaak op -ed. 
Bevestigend
Ontkennend
Vragend
I played
You played
He/she/it played
We played
They played
You played
I did not play
You did not play
He/she/it did not play
We did not play
They did not play
You did not play
Did I play?
Did you play?
Did he/she/it play?
Did we play?
Did they play?
Did you play?

Slide 23 - Tekstslide

Past simple
Past simple = verleden tijd


Slide 24 - Tekstslide

Explanation I
KB: zinnen vertalen KB: past simple

Slide 25 - Tekstslide

Selftest af
op woensdag 28 september af!

Slide 26 - Tekstslide