Medicatie

Medicatie
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Medicatie

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
Doelen:
- Wat is een medicijn en wat doet het?
- Hoe zit de naamgeving van medicatie in elkaar?
- Wat gebeurt er in je lichaam?
- Verschillende toedieningswijzen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Medicijn
Medicijn= chemische stof (of een combi van meerdere stoffen) 

Medicijn zorgt voor:



Slide 3 - Tekstslide

bijv 
genezing (antibiotica)
Verschijnselen verminderen (exceemcreme)
tekorten aanvullen (insuline)
Preventieve werking (med tegen hoge bloeddruk)
Risico's van medicijnen
- Bijwerkingen: neveneffecten als diarree, jeuk en dergelijke
- Cumulatie: ophoping van medicijnen in het lichaam
- Interactie: werking van medicatie op elkaar
- Verslaving: lichamelijke en/of psychische afhankelijkheid
- Gewenning: steeds meer van een geneesmiddel nodig hebben om hetzelfde effect te bereiken

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamgeving

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamgeving
Groepsnaam
voor alle medicijnen die bij dezelfde groep horen
Benzodiazepinen
Generieke (stof)naam 
Om aan te geven wat de werkzame stof is
Diazepam
Merknaam
Fabrikanten geven de stof hun eigen merknaam, om daar geld aan te verdienen.
Valium®

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar moet jij op letten
als je een client medicatie geeft?

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Omgang met medicatie
5 regels van medicatie: 
  • Juiste patiënt
  • Juiste geneesmiddel
  • Juiste dosering
  • Juiste toedieningswijze
  • Juiste tijdstip

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Richtlijnen voor jou
  • Ken de kwaal en de gunstige en ongunstige effecten van het middel. 
  • Controleer of de patiënt zijn medicamenten inneemt
  • Geef problemen met innemen direct door (braken, niet innemen, wantrouwen etc)
  • Geef geen geneesmiddel op eigen initiatief
  • Houd bij bepaalde mediatie rekening met alcohol


Slide 9 - Tekstslide

Simpeler maken
plaatjes/opdracht
farmacokinetiek
Het proces wat een medicijn doet met het lichaam.

  1. opname
  2. verdeling
  3. omzetten
  4. uitscheiding





Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Enteraal:
Oraal
Rectaal



Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omzetten en uitscheiden
Lever zet medicatie om zodat deze uitgescheiden kan worden

Er worden steeds meer delen van het medicijn bewerkt, net zo lang tot het medicijn uitgescheiden kan worden (via lever en nieren).

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Therapeutische werking

Slide 13 - Tekstslide

therapeutische breedte kan per medicijn en per persoon verschillen.
Toedieningswegen
Enteraal (maag/darm kanaal):
  • Oraal
  • Rectaal

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toedieningswegen
Paraenteraal (buiten maag/darmstelsel om):
  1. Inhalatie 
  2. Sublinguaal
  3. Subcutaan
  4. Intramusculair
  5. Intraveneus
  6. Transdermaal
Opdracht
Zoek op wat de woorden betekenen

Slide 15 - Tekstslide

             (inademen)
         (onder de tong)
           (onder de huid)
   (in de spier)
         (in een ader)
     (door de huid)  
Inhalatie
Sublinguaal
Subcutaan
Intramusculair
Intracutaan
Intraveneus
Transdermaal
Puffer
Morfinepleister
Insuline
Nitrospray
Allergietest
Griepvaccinatie
Infuus

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Snelheid opname
Snelheid afhankelijk van toediening:
Opdracht
Geef van elk punt 2 voorbeelden van medicatie
Via maag/darmstelsel
Via bloedbaan
Langzame opname
Buiten maag/darmstelsel
Snel/rechtstreeks in bloedbaan
Snelle werking
Lokaal
Direct op de plaats
Niet in bloedbaan

Slide 17 - Tekstslide

via de mond (bijvoorbeeld tabletten, capsules, drankjes of druppels), via de anus (bijvoorbeeld zetpillen of klysma's)
Retard vertraagde afgifte

injecties of andere manieren (bijvoorbeeld pleisters, medicijnen onder de tong of medicijnen die ingeademd worden). 

Noem van elke soort opname een voorbeeld
Een aantal vragen..

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een medicijn kan een ......
A
Genezende werking hebben
B
Verschijnselen verminderen
C
Preventieve werking hebben
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze tabletten vullen tekorten aan
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Symptoombestrijder
B
Genezende werking
C
Tekorten aanvullen
D
Placebo

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Antibiotica
A
Symptoombestrijder
B
Genezende werking
C
Tekorten aanvullen
D
Preventieve werking

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een generieke naam van een medicijn...
A
is de merknaam van de fabrikant
B
geeft aan wat de werkzame stof is
C
is een groepsnaam voor bepaald medicijn

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Insuline
A
Symptoombestrijder
B
Genezende werking
C
Tekorten aanvullen
D
Placebo

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


A
Symptoombestrijder
B
Genezende werking
C
Tekorten aanvullen
D
Preventieve werking

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik lees een bijsluiter
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht uit Learnbeat
Vrijwel iedereen gebruikt weleens een medicijn, of het nu een medicijn op voorschrift is of een pijnstiller die je bij de drogist kunt kopen.

- Welk medicijn gebruik jij het meest? Zoek daarover de volgende zaken op:
*chemische naam/soortnaam
*stofnaam/generieke naam
*werking
*gebruikswijze
*meest voorkomende bijwerkingen
*eventuele interacties
- Ga na of je nieuwe zaken hebt ontdekt van dit medicijn en of je het medicijn op de juiste manier gebruikt.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies