GYM 1 - woensdag 18-11 (herhalen grammatica)

Welkom!
Nodig: 

  • iPad (dicht)
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Nodig: 

  • iPad (dicht)

Slide 1 - Tekstslide

Planning

  • Efkes herhalen: grammatica
  • Oefentoetsje grammatica zodat je weet waar je mee aan de slag moet


Toetsweek: toetsje grammatica (met stappenplan)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Jullie weten na de les weer hoe je de volgende functies kunt vinden:
- Persoonsvorm 
- Zinsdelen 
- Onderwerp 
- Ww-gez 
- Werkwoordsoorten
- Naamw. deel
- Lijdend voorwerp
- Meewerkend voorwerp
- Voorzetselvoorwerp
- Bijwoordelijke bepaling

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Die jongen kan de bal best hard trappen.

Slide 4 - Open vraag

Verdeel de zin in zinsdelen:
Die jongen kan de bal best hard trappen.

Slide 5 - Open vraag

Wat is het onderwerp in deze zin?
Die jongen kan de bal best hard trappen.

Slide 6 - Open vraag

Wat is de rest van het ww-gez?
Die jongen kan de bal best hard trappen.

Slide 7 - Open vraag

Noem de werkwoordsoorten bij de werkwoorden:
Die jongen kan de bal best hard trappen.

Slide 8 - Open vraag

Is er sprake van een naamw. deel? Zo nee, waarom niet?
Die jongen kan de bal best hard trappen.

Slide 9 - Open vraag

Wat is het lijdend voorwerp?
Die jongen kan de bal best hard trappen.

Slide 10 - Open vraag

Wat is het zinsdeel 'mij'?
Hij geeft mij de bloemen zonder bedankje.

Slide 11 - Open vraag

op snoep.
van school.
naar vakantie.
in de hondenpoep.
Ik houd...
Hij trapte....
Ik verlang...
Ik ben gek...

Slide 12 - Sleepvraag

DOEL

NAILEN toets Grammatica, spelling, werkwoordspelling in de toetsweek!

  • Zes lessen
  • Drie lessen grammatica, drie lessen spelling + werkwoordspelling

Slide 13 - Tekstslide

Waarom woont die Nederlandse schrijver in Portugal?

Slide 14 - Tekstslide

Het meisje heeft vol passie en overgave een zoen aan 



hem gegeven.

Slide 15 - Tekstslide

Hij bleek een ijverige leerling te zijn.

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Maak voor jezelf een spiekbriefje met uitleg over pv, zinsdelen, ond., wwg, hww/zww/kww, lv, nw deel, mw v.

  •  Maak de zinnen op het blad

Slide 17 - Tekstslide

Stappenplan Zin Ontleden
  1. Wat is de persoonsvorm (PV)?
  2. Verdeel de zin in zinsdelen. Alles voor de PV is een zinsdeel. Elk zinsdeel geeft info. Je kunt puzzelen met de zinsdelen: zet ze voor de PV.
  3. Wat is het onderwerp (O)?
  4. Wat is het werkwoordelijk gezegde? Alle werkwoorden, splitsbaar deel, werkwoordelijke uitdrukking (wwu).
  5. Wat zijn de werkwoordsoorten? HWW (hulpwerkwoord), ZWW (zelfstandig werkwoord), KWW (koppel werkwoord)
  6. ZWW --> Is er een lijdend voorwerp? Wie/wat + onderwerp + alle werkwoorden?
  7. KWW --> Wat is het naamwoordelijk deel? (Eigenschap die gekoppeld wordt aan het onderwerp. Wie/wat + onderwerp + alle werkwoorden?)

Slide 18 - Tekstslide

Stappenplan Werkwoordsoorten
  1. Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin? Welke kun je niet weglaten?
  2. De rest van de werkwoorden zijn hulpwerkwoorden.
  3. Is het belangrijkste werkwoord een zelfstandig werkwoord of een koppelwerkwoord?
Koppelwerkwoorden: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen. (LET OP: onderwerp is iets! Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp.)
                                                       HWW                                      ZWW         
Het bekijken van de film | begint| op den duur| te vervelen.
                           HWW                                                            KWW                                           
In Antartica | kan | de temperatuur | erg laag | worden.
           HWW                                                      KWW
Er | schijnen | veel kinderen | ziek | te zijn.

Slide 19 - Tekstslide

Voorzetselvoorwerp: 
zinsdeel dat begint met een vast voorzetsel
Ik | denk | vaak | aan die vakantie.
_O ====                 ________________V

  • Het zinsdeel 'aan die vakantie' begint met een voorzetsel: aan.

  • 'Aan' hoort hier bij het werkwoord 'denken'. Je denkt namelijk aan iets. 
Je kunt dit niet veranderen in een ander voorzetsel. 'Denken op'. 
Je hebt dit voorzetsel nodig voor de betekenis van 'denken aan'.

  • Het voorzetsel verliest zijn letterlijke betekenis en is  figuurlijk.

Slide 20 - Tekstslide

Toets grammatica


    • Oefentoets via Socrative --> iPad

    • Roomname: mevrouwkoonings


    Slide 21 - Tekstslide

    Huiswerk & TaalVout
    Bestudeer de stof uit het grammaticaboekje van leerjaar 1. 

    Verzin drie zinnen met minimaal de volgende zinsdelen. Ontleed de zin ook.
    Zin 1: onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp. 
    Zin 2: onderwerp, naamwoordelijk gezegde.
    Zin 3: onderwerp, voorzetselvoorwerp. 

    Slide 22 - Tekstslide