Hoofdstuk 2 - les 1

Welkom bij Nederlands
  • Voorstellen
  • Classroom
  • Studiewijzer
  • Lesboek, leesboek, schrift
  • Start H2
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom bij Nederlands
  • Voorstellen
  • Classroom
  • Studiewijzer
  • Lesboek, leesboek, schrift
  • Start H2

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les
Je leert over waarom een taal grammatica nodig heeft.

Aan het einde van deze les ken je de theorie over de werkwoordsoorten.

Slide 2 - Tekstslide

Grammatica
De wob mufte zijn frinse fruin

Vraag: wat mufte de wob?






Slide 3 - Tekstslide

Grammatica
Elk volk heeft een taal: 6000 talen op de wereld!
Elke taal heeft woorden, maar er is meer nodig voor communicatie, alleen woorden zijn niet genoeg.

tafel – ik – bord – spaghetti – at – snel – eenmaal – aan – het – leeg

Eenmaal aan tafel at ik het bord spaghetti snel leeg.

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica
Grammatica gaat over twee dingen:

1. Woordsoorten: wat is de functie van een woord en wat kan je er allemaal mee.

2. Zinsdelen: wat is de functie van een woordgroep en hoe staat deze in een zin.

Slide 5 - Tekstslide

Soorten werkwoorden
  • Een werkwoord is een woord dat een "werking" aangeeft.
  • Het geeft aan wat iemand doet of wat er gebeurt.
  • Er zijn 3 type werkwoorden:
       1. zelfstandig werkwoord (zww) 
       2. hulpwerkwoord (hww) 
       3. koppelwerkwoord (kww) 

Slide 6 - Tekstslide

Zelfstandig werkwoord
  • Zelfstandige werkwoorden kunnen 'zelfstandig' in een zin     staan
  • Een zelfstandig werkwoord kan niet worden weggelaten
  • Staan er meer werkwoorden in de zin, is er maar één het zelfstandig werkwoord.
  • Het onderwerp doet iets.

    Voorbeeld: Hij installeert nieuwe software op zijn laptop.


Slide 7 - Tekstslide

Hulpwerkwoord
  • Hulpwerkwoorden 'helpen' de zin in een bepaalde 'tijd'   zetten. (ottt, ovtt of vtt, vvt)
  • Hulpwerkwoorden 'helpen' de zin in een bepaalde 'vorm' te   zetten. (bedrijvende of lijdende vorm)
  • Hulpwerkwoorden komen niet 'zelfstandig' voor.

    Voorbeeld: Hij heeft nieuwe software op zijn laptop geïnstalleerd.



Slide 8 - Tekstslide

Haal de werkwoorden uit de zin en benoem ze.
Cookies op websites hebben de afgelopen jaren het gebruiksgemak verbeterd.

Slide 9 - Open vraag

Herschrijf de onderstaande zin en zorg dat er geen hww meer instaat.
Cookies op websites hebben de afgelopen jaren het gebruiksgemak verbeterd.

Slide 10 - Open vraag

Koppelwerkwoord

Er zijn 9 koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen,
heten, dunken, voorkomen

Ezelsbruggetje: ZWABBELS 

Slide 11 - Tekstslide

kww
Het koppelwerkwoord koppelt het onderwerp van de zin aan het deel waarin een bnw of znw staat. 

Het onderwerp is iets.

Peter is een gezellige vriend. (is geeft geen handeling aan, het koppelt Peter aan een gezellige vriend.)

Slide 12 - Tekstslide

kww
In een zin kunnen ook een hww en een kww voorkomen. Het kww is dan een volt.dw of een infinitief.

Junior is twee weken ziek geweest.
Kww= geweest, Hww= is.

Slide 13 - Tekstslide

Schrijf op!
  • In een zin met 1 werkwoord: ww = ZWW of KWW

  • In een zin met 2 werkwoorden: 1 ww = ZWW of KWW, de ander is altijd HWW

  • In een zin met 3 of meer werkwoorden: 1 ww = ZWW of KWW, de rest is altijd HWW 

Slide 14 - Tekstslide

kww/hww/zww
Onthoud: een kww en een zww kunnen nooit tegelijk in een zin voorkomen!
  • Hij wordt gestoken door een mug
(wordt = hww, gestoken = zww)

  • Hij is ziek geworden
(is = hww, geworden = kww)


Slide 15 - Tekstslide