Snelcursus H1 en H2

Snelcursus H1 & H2
betreft leerstof;
- 4 productiefactoren
-budgetlijn
- directe vs. indirecte ruil
- functies van geld
- winst- en omzet berekeningen
- vraag en aanbod
- marktvormen
- heterogeen vs. homogeen product
Niet: 
procentuele berekeningen
giraal en chartaal geld
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Snelcursus H1 & H2
betreft leerstof;
- 4 productiefactoren
-budgetlijn
- directe vs. indirecte ruil
- functies van geld
- winst- en omzet berekeningen
- vraag en aanbod
- marktvormen
- heterogeen vs. homogeen product
Niet: 
procentuele berekeningen
giraal en chartaal geld

Slide 1 - Tekstslide

4 productie factoren
- kapitaal
- arbeid
- natuur
- ondernemerschap

Slide 2 - Tekstslide

Van welke productiefactor is er sprake bij de auto van je moeder?
A
kapitaal
B
natuur
C
arbeid
D
ondernemerschap

Slide 3 - Quizvraag

De budgetlijn
Je kunt dit laten zien a.d.h.v. een budgetlijn: combinaties van de keuzemogelijkheden.

Zo kan er voor een budget van 
€12, 4 milkshakes of 6 cocktails 
worden gekocht. Stel dat een
milkshake €3 en cocktail €2 kost

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de juiste formule
van de budgetlijn?
A
12 = 4 MS + 6 CT
B
14 = 3 MS + 2 CT
C
12 = 3 MS + 2 CT
D
12 = 2 MS + 4 CT

Slide 5 - Quizvraag

Geef de juiste combinaties weer voor de budgetlijn, 
12 = 3 MS + 2 CT: 
3 milkshakes
2 milkshakes
1 milkshake
3 cocktails
2 milkshakes
3 cocktails
2 cocktails
0 cocktails

Slide 6 - Sleepvraag

directe vs. indirecte ruil
directe ruil = ruil zonder tussen komst van geld
indirecte ruil = ruil met de tussen komst van geld

Slide 7 - Tekstslide

In de supermarkt wordt er betaalt met pin, er is dan sprake van ...
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Geef aan om welke functie van geld het gaat bij een taxatie;
A
Ruilmiddel
B
Waardebepaling
C
Rekenmiddel
D
Handel

Slide 10 - Quizvraag

Omzet en Winst
  • Omzet = afzet * prijs
  • winst = omzet - kosten

Slide 11 - Tekstslide

Er is een bakker die stokbroden verkoopt voor €2 per stuk en 400 stuks per dag. Bereken de omzet per dag.

Slide 12 - Open vraag

Vraag en aanbod
Bij de kruising is vraag en aanbod gelijk. Er ontstaat een marktevenwicht.

Slide 13 - Tekstslide

De kruising van vraag en aanbod noem je:
A
gevaarlijk
B
waardeloos
C
geen winst, noch verlies
D
marktevenwicht

Slide 14 - Quizvraag

De aard van het product

Homogene goederen zijn producten waarvan elke eenheid in de ogen van de afnemer precies hetzelfde is.

Heterogene goederen zijn goederen of diensten waar je als klant verschillen in kan zien. 

Slide 15 - Tekstslide

Noem een heterogeen goed. Hopelijk is het (een) goed!!! ; )

Slide 16 - Open vraag

Marktvormen

Slide 17 - Tekstslide

Vul in: de markt voor mobieltjes is een ...
A
Monopolie
B
Monopolische concurrentie
C
Oligopolie
D
Volkomen concurrentie

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Video

Winst- en omzetberekening
- formules kan ook worden omgedraaid: 
TO = p * q 
delen door q geeft;


delen door p zou geven: 

p=qTO
q=pTO

Slide 20 - Tekstslide

Er is een bakker die stokbroden verkoopt voor €2 per stuk en heeft een omzet van €600 per dag. Bereken het aantal stuks.

Slide 21 - Open vraag

Marktvormen
aantal aanbieders
Veel
Weinig
Eén
homogene goederen
heterogene goederen
Sleep het juiste antwoord op de juiste plek in de tabel 
Monopolie
Monopolistische concurrentie
Volkomen concurrentie
Oligopolie

Slide 22 - Sleepvraag