2/2 inhaalles hst 2

2 De markt van vraag en aanbod
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

2 De markt van vraag en aanbod

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze les:
  1. Uitleg 2.2 en 2.4
  2. Opdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.2 Winst is winst
Belangrijke begrippen: 
afzet, kostprijs, omzet (totale opbrengst), totale kosten, totale winst, variabele kosten, vaste kosten (constante kosten)

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omzet en winst
Afzet (q) = het aantal stuks dat een bedrijf verkoopt
Omzet (TO)= de hoeveelheid geld die ontvangen wordt met de verkoop van goederen en diensten 

Omzet (totale opbrengst) = prijs van het product * afzet

TO = p * q 

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Omzet en winst
Van de omzet (TO) moeten de totale kosten (TK) worden betaald. Wat overblijft is de totale winst (TW).

Dus:
Totale opbrengst - totale kosten - totale winst
TO - TK = TW

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kosten
Totale kosten zijn te verdelen in vaste kosten en variabele kosten.

Vaste kosten: kosten die niet afhangen van het aantal geproduceerde goederen of diensten.
Variabele kosten: kosten die wel afhangen van het aantal geproduceerde goederen of diensten.


Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kosten
Kostprijs: de totale kosten per product

Kostprijs = totale kosten / afzet
Kostprijs = TK / q 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2.4 Van alle markten thuis
Belangrijke begrippen: 
concurrentie, heterogeen product, homogeen product, kartel, marktaandeel, monopolie, oligopolie, monopolistische concurrentie, volkomen concurrentie

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4 marktvormen:
  1. monopolie
  2. oligopolie
  3. volkomen concurrentie
  4. monopolistische concurrentie



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1: monopolie
  • er is maar één aanbieder
  • daardoor is er geen concurrentie
  • en kan de aanbieder zelf de prijs van een product bepalen
  • homogeen of heterogeen product

Slide 10 - Tekstslide

monopolie: één bedrijf beheerst de markt.
1: monopolie
  • er is maar één aanbieder
  • daardoor is er geen concurrentie
  • en kan de aanbieder zelf de prijs van een product bepalen
  • homogeen of heterogeen product

Homogeen: producten zijn hetzelfde 
Heterogeen: producten lijken verschillend

Slide 11 - Tekstslide

Een andere manier waarop producenten kunnen proberen om een hogere prijs voor hun product te vragen is door het product aan te passen waardoor het anders lijkt dan het product van een concurrent. Denk bijvoorbeeld aan de markt voor frisdranken. Een blikje cola van een A-merk kost zo meer dan een blikje cola van een B-merk. Dit komt doordat de consument denkt dat het A-merk beter is dan het B-merk en dus bereid zal zijn meer te betalen voor het A-merk. In zulke gevallen spreek je van een heterogeen product: producten van verschillende producenten lijken voor de consument verschillend. Een product kan heterogeen zijn doordat het product zelf verschilt van andere producten of doordat het anders wordt verkocht, bijvoorbeeld doordat het een andere verpakking heeft of doordat het op een andere plek of manier wordt verkocht.

Als alle producten in een markt hetzelfde zijn spreek je van een homogeen product. Voorbeelden hiervan zijn landbouwproducten zoals melk, graan of suiker. Bij homogene producten ziet een consument geen verschil tussen het product van verschillende aanbieders.
1: Monopolie
wet 

Slide 12 - Tekstslide

er kan ook een monopolie bestaan omdat dit vastgelegd is in de wet. De staat heeft bijv het monopolie op politie en leger. Je mag niet zelf een soort politiebond oprichten.

of doordat er bijv octrooi (ook wel patent genoemd) op een product zit, bijv bij medicijnen. Dan mag het 'recept' maar door één aanbieder gebruikt worden. 
1: Monopolie
wet 
octrooi

Slide 13 - Tekstslide

er kan ook een monopolie bestaan omdat dit vastgelegd is in de wet. De staat heeft bijv het monopolie op politie en leger. Je mag niet zelf een soort politiebond oprichten.

of doordat er bijv octrooi (ook wel patent genoemd) op een product zit, bijv bij medicijnen. Dan mag het 'recept' maar door één aanbieder gebruikt worden. 
2: Oligopolie
  • een paar aanbieders beheersen de markt
  • weinig concurrentie, dus aanbieders hebben veel invloed op de prijs 
  • product homogeen of heterogeen

Slide 14 - Tekstslide

een markt met een paar aanbieders die de markt beheersen. Bijvoorbeeld: de 3 grootste supermarkten hebben in NL 50% van de markt in handen.

Hier kom je als nieuwe speler dus niet zomaar tussen

iedereen wil een hoger marktaandeel. als één aanbieder zijn prijzen verlaagd, gaan de andere aanbieders mee. Zo kan een prijzenoorlog ontstaan. 

Omgekeerd kan ook: de aanbieders maken afspraken om bijvoorbeeld niet onder een bepaalde prijs te gaan. Ze vormen dan een kartel. Dat is verboden omdat het ongunstig is voor de concurrentie en dus voor de conument.
2: Oligopolie
  • een paar aanbieders beheersen de markt
  • weinig concurrentie, dus aanbieders hebben veel invloed op de prijs 
  • product homogeen of heterogeen
Homogeen: producten zijn hetzelfde 
Heterogeen: producten lijken verschillend

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Volkomen concurrentie
  • veel aanbieders
  • homogeen product  
  • één aanbieder heeft geen invloed op de prijs: verlaagt hij de prijs, dan verlaagt de concurrentie óók de prijs. verhoogt hij de prijs, dan verkoopt hij niks meer.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. Volkomen concurrentie
  • veel aanbieders
  • homogeen product  
  • één aanbieder heeft geen invloed op de prijs: verlaagt hij de prijs, dan verlaagt de concurrentie óók de prijs. verhoogt hij de prijs, dan verkoopt hij niks meer.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. monopolistische concurrentie
  • veel aanbieders
  • heterogeen product
  • aanbieder bepaalt zelf zijn prijs

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. monopolistische concurrentie
  • veel aanbieders
  • heterogeen product
  •  aanbieder bepaalt zelf zijn prijs

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

En nu.. aan de slag!
Maak de volgende opdrachten:
2.2: 2, 3, 8, 10
2.4: 6, 7, 9, 13

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies