Herhalingsles H2 krachten en H4 kracht en beweging
Herhaling H2 en H4
Krachten
Kracht en beweging
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3
In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
Herhaling H2 en H4
Krachten
Kracht en beweging
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen H2
Voor de toets kan je:
Zwaartekracht berekenen
Veerconstante uitleggen en berekenen
Krachtenschaal
Voortstuwen en tegenwerken
Slide 2 - Tekstslide
Zwaartekracht berekenen
Fz = m x g
Fz = zwaartekracht in N
m = massa in kg
g = valversnelling -> op aarde 9,8 m/s2
Slide 3 - Tekstslide
Je heb een massa van 5 kg. Bereken de zwaartekracht op aarde.
A
0,5 N
B
5 N
C
49 N
D
4,9 N
Slide 4 - Quizvraag
Je hebt een massa van 60 g. Bereken de zwaartekracht.
A
588 N
B
58,8 N
C
5,88 N
D
0,588 N
Slide 5 - Quizvraag
Op een voorwerp werkt een zwaartekracht van 500 N. Bereken de massa.
A
51 g
B
0,02 g
C
0,02 kg
D
51 kg
Slide 6 - Quizvraag
Veer en massa
De uitrekking van een veer is afhankelijk van de kracht die wordt uitgeoefend op de veer.
Slide 7 - Tekstslide
Veerconstante
De hoeveelheid kracht die nodig is om een veer 1 cm of 1 meter uit te rekken.
Een constante waarde, afhankelijk van het materiaal
C=uF
Slide 8 - Tekstslide
Veerconstante
Hoe groter de veerconstante des te stugger de veer.
Slide 9 - Tekstslide
Een veertje van 10 cm lang wordt uitgerekt met een kracht van 8N . De veerconstante 2 N/cm. Hoe ver rekt de veer uit?
A
4 cm
B
14 cm
C
16 cm
D
20 cm
Slide 10 - Quizvraag
Welke veer heeft de grootste veerconstante?
A
C
B
D
Slide 11 - Quizvraag
Welke veer is het stugst?
A
C
B
D
Slide 12 - Quizvraag
krachtenschaal
In een krachtentekening wordt een krachtenschaal gebruikt. Deze geeft aan hoe groot de kracht is van een vector van 1 cm.
Bijvoorbeeld: 1 cm ≙ 500 N iedere cm stelt een kracht voor van 500 N
Slide 13 - Tekstslide
Kracht
Krachtenpijl of vector
Slide 14 - Tekstslide
Herkennen van een kracht
Waar kan je aan herkennen dat er een kracht werkt?
verandering van vorm (elastisch en plastisch)
verandering van beweging (langzamer of sneller)
verandering van richting
Slide 15 - Tekstslide
Resultante kracht
Slide 16 - Tekstslide
Als de voortstuwende kracht kleiner is dan de tegenwerkende kracht is de beweging:
A
Constant
B
Versneld
C
Vertraagd
D
Achteruit
Slide 17 - Quizvraag
Als de voortstuwende kracht gelijk is aan alle tegenwerkende krachten welke beweging voert het voorwerp dan uit.
A
Versneld
B
Vertraagd
C
Eenparig
Slide 18 - Quizvraag
Je trekt een slee vooruit met een kracht van 50 N. De slee beweegt met een constante snelheid. Wat is de weerstand van de slee?
A
kan je niet weten
B
50 N
C
0 N
D
minder dan 50 N
Slide 19 - Quizvraag
Zie het (v,t) diagram van een autorit in de afbeelding. Tussen 0 en 2 s is de resulterende kracht...
A
meewerkend
B
tegenwerkend
C
gelijk aan nul
D
Is op basis van de informatie niet te zeggen
Slide 20 - Quizvraag
Zie het (v,t) diagram van een autorit in de afbeelding. Tussen 2 en 4 s is de resulterende kracht...
A
meewerkend
B
tegenwerkend
C
gelijk aan nul
D
Is op basis van de informatie niet te zeggen
Slide 21 - Quizvraag
Omrekenen m/s naar km/h
Slide 22 - Tekstslide
Leerdoelen H5
Voor de toets kan je:
De snelheid in km/h en m/s omrekenen
De formule vgem = Δs / Δt gebruiken
De formule a = Δv / Δt gebruiken
De formule F = m x a gebruiken
Uitleggen wat reactietijd en stopafstand is
De afstand uit een v,t-diagram bepalen
Slide 23 - Tekstslide
Johan fietst met een snelheid van 5,5 m/s, hoeveel km/h is dat?
A
19,8
B
5,5
C
1,53
D
55
Slide 24 - Quizvraag
Gemiddelde snelheid
de gemiddelde snelheid is de snelheid gedurende een bepaalde periode.
vgem=ΔtΔs
Slide 25 - Tekstslide
Ik fiets met 15 km/h naar school, daar doe ik een een over. Hoeveel km moet ik fietsen?
A
5 km
B
15 km
C
30 km
D
1,5 km
Slide 26 - Quizvraag
Formule versnelling
Slide 27 - Tekstslide
Luca trekt op zijn scooter op van 20 km/h naar 30 km/h in 10 s. Bereken zijn versnelling.
A
1 m/s2
B
0,27 m/s2
C
3,6 m/s2
Slide 28 - Quizvraag
Bereken de versnelling voor a, b, c en d
Slide 29 - Open vraag
Tweede wet van Newton
F = m x a
F = kracht
m = massa
a = versnelling
Slide 30 - Tekstslide
Een fietser met een massa van 85 kg trekt op met een versnelling van 2 m/s2. Bereken de resultante kracht waarmee de fietser vooruit gaat.
A
170 N
B
1666 N
C
42,5 N
Slide 31 - Quizvraag
Een fietser met een massa van 85 kg trekt op met een versnelling van 2 m/s2. Er is een rolweerstand van 50 N. Bereken de kracht die de fietser moet leveren.
A
120 N
B
170 N
C
220 N
D
240 N
Slide 32 - Quizvraag
Stopafstand en afstand
stopafstand = reactie-afstand + remweg
Afstand kun je bepalen door de oppervlakte onder
een v,t,-grafiek te bepalen.
Slide 33 - Tekstslide
Jaro rijdt op zijn scooter. Hij is moe, waardoor zijn reactietijd langer is dan normaal. Wat gebeurt er dan met de reactieafstand, de remweg en de stopafstand?
A
De reactieafstand en de remweg worden langer; de stopafstand blijft gelijk.
B
De reactieafstand en de stopafstand worden langer; de remweg blijft gelijk.
C
De reactieafstand wordt langer; de remweg en de stopafstand blijven gelijk.
D
De remweg en de stopafstand worden langer; de reactieafstand blijft gelijk.
Slide 34 - Quizvraag
Hoeveel afstand legt het voertuig af in de eerste 4 seconden
A
16 meter
B
10 meter
C
12 meter
D
geen afstand
Slide 35 - Quizvraag
Leerdoelen H2
Voor de toets kan je:
Zwaartekracht berekenen
Je kunt met parallellogrammethode de resultante bepalen als als krachten een hoek maken