4tl Theme 5 Grammar 13 & 14

Theme 5 - Grammar 13 & 14
Compound and complex sentences & relative clauses
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Theme 5 - Grammar 13 & 14
Compound and complex sentences & relative clauses

Slide 1 - Tekstslide

Aim of this lesson:
you know:
- that there are different types of sentences
- that conjunctions (voegwoorden) tell HOW sentences are related

WHY is this important?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Grammar 13 recap
- Enkelvoudige zin: één onderwerp + één persoonsvorm
   "Laura walks to school every day."
- Samengestelde zin: klein voegwoord (and, but, for, or, so, nor)
   "I often go swimming and I sometimes go jogging."
- Complexe zin: groot voegwoord (because, since, after, 
   although, when, even though) 
   "I went to school, even though I wasn't feeling well."

Slide 8 - Tekstslide

1. "Julia looks really happy today."
A
Enkelvoudig (geen voegwoord)
B
Samengesteld (klein voegwoord)
C
Complex (groot voegwoord)

Slide 9 - Quizvraag

2. "My brother was angry because he got a 4 on his Maths test."
A
Enkelvoudig (geen voegwoord)
B
Samengesteld (klein voegwoord)
C
Complex (groot voegwoord)

Slide 10 - Quizvraag

3. "I forgot my books and I was late for class this morning."
A
Enkelvoudig (geen voegwoord)
B
Samengesteld (klein voegwoord)
C
Complex (groot voegwoord)

Slide 11 - Quizvraag

4. "We were doing our homework, when the fire alarm went off."
A
Enkelvoudig (geen voegwoord)
B
Samengesteld (klein voegwoord)
C
Complex (groot voegwoord)

Slide 12 - Quizvraag

5. "I have never been to London before."
A
Enkelvoudig (geen voegwoord)
B
Samengesteld (klein voegwoord)
C
Complex (groot voegwoord)

Slide 13 - Quizvraag

Grammar 14: RELATIVE CLAUSES
IMPORTANT:
WHO: bij mensen
WHICH: bij dieren en dingen
THAT: bij personen, dieren en dingen (maar niet na een comma!)

Slide 14 - Tekstslide

6. "My sister, ______ used to have brown hair, dyed her hair blond yesterday."
A
who
B
which

Slide 15 - Quizvraag

7. "This book, ______ is really quite boring, is more than 300 pages long."
A
who
B
which
C
that

Slide 16 - Quizvraag

8. "The thief ______ robbed a bank last week was caught this morning."
A
who
B
which

Slide 17 - Quizvraag

9. "Our dog, ______ is almost 8 years old, is brown and not that big."
A
who
B
which

Slide 18 - Quizvraag

10. "Is that the girl ______ dated your brother?"
A
who
B
which

Slide 19 - Quizvraag

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
I want to read the book........you gave me.
A
which, that , who
B
which, that, X
C
who, whose, whom
D
which, that

Slide 20 - Quizvraag

Welke RELATIVE CLAUSE past in deze zin:
The officer, ....... John told his story to, was nice
A
who, that
B
who, that, X
C
who,
D
which, that

Slide 21 - Quizvraag

We had spaghetti .... is my favourite meal, for dinner last night.
A
that
B
whose
C
which
D
who

Slide 22 - Quizvraag

This is Mary, ...
is taking over my job when I leave.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 23 - Quizvraag

The photocopier, ...
has a two-year guarantee, cost $2000.
A
who
B
which
C
that
D
whose

Slide 24 - Quizvraag

The people ...
were stopped at the border were all from Eastern Europe.
A
whose
B
which
C
that
D
whom

Slide 25 - Quizvraag

homework: 
Do ex. 19-20 & 22-25 (TB p. 102-103/ AB p. 40-44)

Study: 
Theme 5 stone 12,13 & 14/ vocab ABCDGHI/ grammar 13 & 14

Slide 26 - Tekstslide