Hoofdstuk 6 - balans

• Bedrijfseconomie
• MBO
• Studiejaar 1

HOOFDSTUK 6

Balans en resultatenrekening

Hoe bereken je de omzet?

1. omzet = inkoopprijs x afzet
2. Omzet = verkoopprijs - IWO
3. omzet = verkoopprijs x afzet
4. omzet = inkoopprijs -IWO

Hoe bereken je de brutowinst?

1. nettowinst - bedrijfskosten
2. omzet - bedrijfskosten
3. nettowinst - inkooppwaarde
4. omzet - inkoopwaarde

Bereken de omzet.
Consumentenprijs €7,50. Afzet is 3000 stuks. De BTW is 9%.

1. €20.642,20
2. €225.000
3. €22.500
4. €24.525

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?

1. omzet
2. toegevoegde waarde
3. netto winst
4. bruto winst

Wat is afzet?

1. Aantal verkochte producten in een bepaalde periode.
2. Netto opbrengst uit verkopen.
3. Inkoopwaarde van verkochte goederen.
4. Inkoopwaarde van de omzet.

De Inkoopwaarde van de Omzet is:

1. Hoeveel producten je ingekocht hebt
2. Hoeveel je omzet - inkoopwaarde is
3. De inkoopkosten voor de verkochte omzet

De omzet - de inkoopwaarde van de omzet is

1. Brutowinstmarge
2. IVIB (Inkomen voor Interest en belasting)
3. Brutowinst
4. Nettowinst

De formule van de omzet is:

1. Afzet x verkoopprijs
2. Afzet x inkoopprijs
3. IWO x verkoopprijs
4. BEA / BEO

De afzet valt te berekenen door de omzet te delen door de verkoopprijs

1. Onjuist
2. Juist

Wat is een andere benaming voor het bedrijfsresultaat?

1. Winst
2. Brutowinst
3. Nettowinst
4. Verlies

Omzet - inkoopwaarde =

1. Brutowinst
2. Nettowinst
3. Kosten

Hoe bereken je de nettowinst?

1. Brutowinst - Gewaardeerd loon
2. Bedrijfsresultaat - Gewaardeerd loon
3. Brutowinst - Totale Exploitatiekosten
4. Economisch resultaat - Gewaardeerde interest

Bezittingen

Schulden

Gebouw

1. Schuld
2. Bezitting

Auto

1. Schuld
2. Bezitting

Hypothecaire lening

1. Schuld
2. Bezitting

Banklening

1. Schuld
2. Bezitting

Klanten die nog moeten betalen

1. Schuld
2. Bezitting

Familie lening

1. Schuld
2. Bezitting

kasgeld

1. Schuld
2. Bezitting

Leveranciers

1. Schuld
2. Bezitting

Balans 

• Gebouw
  
• Inventaris
• Voorraad 
• Bank 
• Kas
• Debiteuren: klanten waar je nog geld van krijgt

• Eigen vermogen: (eigen geld) 

• Vreemd vermogen: (leningen) 

• Hypothecaire-lening
  
• Familie lening
  
• Banklening
• Crediteuren: leveranciers die nog betaald moeten worden

• Totaal                                                     €.........
• (Gelijk aan totaal Creditzijde)    

• Totaal                                                     €.........
• (Gelijk aan totaal Creditzijde)    

(Bezittingen)

(Schulden)

Balans Jan  30-11-21 

Gebouw 

Debet

Familie lening

Eigen vermogen 

Credit

Debiteuren

Eigen vermogen:

(eigen geld)

Hypothecaire-lening
Bank lening 

Gebouw
Inventaris 
Bank 
Kas

Je hebt een eigen reisbureau. Je hebt een bedrijfspand met een waarde van €300.000,- waarvoor een hypothecaire lening afgesloten is van €200.000,-. Jou inventaris heb je aangeschaft voor €50.000,- en gedeeltelijk betaald met een banklening van €30.000,-. Op de bankrekening staat €20.000,- en in kas zit €5.000,- . 

Hoeveel eigen vermogen heb je ingebracht op 30 november 2021?

• €300.000,- 

• €200.000,- 

• €50.000,- 

• €30.000,- 

• €20.000,- 

• €5.000,- 

• Totaal:                                 €375.000,- 

• Totaal:                                 €375.000,- 

• (€375.000 - €200.000 - €30.000)

• €145.000,- 

Opdrachten 

6.02 en 6.03 

TRB 3A

BLZ 117 en 118