In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.
Onderdelen in deze les
Tekst: pak van mijn hart
Slide 1 - Tekstslide
Welke tekstsoorten herken je in deze tekst?
Slide 2 - Open vraag
Lees de eerste twee alinea's. Wat doet de schrijver hier?
A
Hij/zij geeft een beschrijving van een paar leerlingen uit de groep.
B
Hij/zij geeft een samenvatting over hoe Sinterklaas gevierd wordt.
C
Hij/zij geeft voorbeelden van wat de kinderen maken.
D
Hij/zij trekt een conclusie over de Sinterklaasviering.
Slide 3 - Quizvraag
Lees de 20-23. Welke zin past hier het beste bij?
A
Koen wil Tim vertellen wie op zijn lootje staat
B
Tim heeft haast en wil naar huis
C
Tim waarschuwt Koen dat hij zich er niet mee moet bemoeien
D
Koen plaagt Tim met het lootje
Slide 4 - Quizvraag
Lees regel 18 (Tim... kleur). Bij welke alinea past deze zin goed?
A
De 1e alinea
B
De 2e alinea
C
De 3e alinea
D
De 4e alinea
Slide 5 - Quizvraag
Lees r. 33 (straks... ben). Wat doet Tim hier?
A
Hij doet een voorstel
B
Hij geeft een waarschuwing
C
Hij noemt een gevolg
D
Hij trekt een conclusie
Slide 6 - Quizvraag
Lees de 7e alinea. Wat wil de schrijver vooral duidelijk maken?
A
Dat Tim te lui is om een surprise te maken
B
Dat Tim geen zin heeft om een surprise te maken
C
Dat Tim heel erg twijfelt wat hij moet maken
D
Dat Tim geen surprise kan maken omdat hij zere tanden heeft in zijn mond
Slide 7 - Quizvraag
Lees de 8e alinea, r 42-44 (nog.... anders,) en r. 44-46 (Opeens... slag). Het zijn 2 verschillende stukjes tekst. Wat is het verband tussen deze 2 stukjes tekst. Stukje 2 bevat....
A
Een tegenstelling met stukje 1
B
Een oorzaak van stukje 1
C
Het gevolg van stukje 1
D
Voorbeelden van stukje 1
Slide 8 - Quizvraag
Lees de 9e alinea. Waar gaat dit stuk vooral over?
A
Over het grote pak wat voor Amber gemaakt is
B
Over hoe Sinterklaas is aangekomen op school
C
Over hoe de surprises eruit zien
D
Over hoe de ochtend tot nu toe verloopt
Slide 9 - Quizvraag
Lees r. 82 (als.. zweven). Hoe voelt Tim zich hier?
A
extreem blij
B
in de war
C
duizelig
D
verdrietig
Slide 10 - Quizvraag
In welke regel staat figuurlijk taalgebruik? Type die zin in (er zijn meerdere antwoorden mogelijk).