Week 11 (46) klas 4 2022

• Duits
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Guten Tag

Wie geht es euch?

Du hast 3 Minuten für:

Je hebt 3 min om: 

• jas uit
• oortjes uit
  
• mobiel in de wandtas
  
• boek/schrift/pen op tafel

Was machen wir heute?

Stunde 1

Wir üben für das Hördossier

Lernziele für heute:

• Du bist imstande einen hörfragment zu verstehen und fragen dazu zu beantworten.

Aber zuerst.....ein Filmchen!

www.zdf.de

An die Arbeit!

An die Arbeit:

Was?     hören und sehen

Wie?      padlet;  de link staat in Magister bij het 

                huiswerk    

               https://padlet.com/edehaan7/a3a6w6cefs178vz5 

Hilfe?    ich bin da

Zeit?      25 Minuten
Fertig?  Ihr leifert deine Arbeit bei mir ein!!

Heb ik de leerdoelen behaald?

Ben ik in staat om een gesproken fragment te verstaan en er vragen over te beantwoorden?

Was machen in dieser Stunde?

Stunde 2:

Signalwörter

Lernziele:

• du kennst viele deutsche Signalwörter
• du bist imstande Signalwörter in einem Text zu erkennen

Signalwörter in Kategorien

Wat doet een signaalwoord?

Een signaalwoord zorgt voor verbanden tussen zinnen of alinea's.

Ook de verbanden binnen zinnen herken je door signaalwoorden. 

waarom zijn  signaal woorden zo belangrijk?

signaalwoorden leggen verband tussen zinnen, zinsdelen en alinea's

verbanden helpen je de tekst beter te begrijpen

als je de tekst beter begrijpt, kun je de vragen beter beantwoorden

Theorie signaalwoorden

• Signaalwoorden geven verbanden aan 
• Signaalwoorden hebben een functie

a. Tegenstelling

b. Tijdsaanduiding

c. Conclusie

d. Opsomming /uitbreiding

e. Gevolg

f. Conclusie

g. reden/oorzaak 

h. keuze in opsomming

i. voorwaarde

j. voorbeeld geven

k. beperking

Voorbeelden van signaalwoorden

tegenstelling

aber

dagegen

doch

obwohl

sondern

statt

trotz(dem)

während

im Gegensatz zu

einerseits - andererseits

opsomming

auch

und

außerdem

dann

erstens...zweitens...

nicht nur ... 

          sondern auch

sowie

dubbele punt (:)

reden/oorzaak

darum

deshalb

also

dadurch

deswegen

nämlich

weil

also

dubbele punt (:)

Tijd

als

bevor

damals

danach

früher

jetzt

heute

immer

wann

wenn

seit

reden/oorzaak

darum

deshalb

also

dadurch

deswegen

nämlich

weil

also

dubbele punt (:)

also

damit

deshalb

auch

dagegen

sogar

ook

zelfs

zodat

daarom

dus

daarentegen

Fraudeurs hebben de website van Dixons nagemaakt en hebben tienduizenden advertenties voor grote kortingen op Markplaats gezet, meldt de technologiewebsite Tweakers.

Marktplaats heeft de verkoper inmiddels geblokkeerd, maar de nepsite is nog in de lucht.

De fraudeurs adverteren met flinke kortingen op telefoons. Te mooi om waar te zijn, want op het moment dat mensen bestellen, kunnen zij alleen betalen via een bankoverschrijving naar een Nederlandse ING-rekening. 

Op Marktplaats verschenen vanmorgen in korte tijd tienduizenden advertenties van de nepsite. Zo werd een iPhone 6 aangeboden voor 400 euro, in plaats van de gebruikelijke 600 tot 700 euro.

opsomming

Tegenstelling

Reden

Tegenstelling

weil

und

aber

während

nicht / sondern

also

nur

deshalb

zum Beispiel

Ich kann nicht kommen, ....... ich krank bin.

Ich habe einen Hund .... eine Katze.

Ich habe keine Zeit, .... ich werde dir trotzdem helfen.

Wir haben alle Hunger, .... Peter nicht.

Er hat Chips gegessen ...... der Deutschstunde.

Ich bin ...... böse ....... enttäuscht.

Mein Fahrrad is kaputt, .... muss ich mit dem Bus fahren.

Ich mache gerne Sport, ..... Hcokey, Fußball und schwimmen.

Es regnet, ..... bleibe ich zu Hause.

Ich habe statt das Auto, doch ein Fahrrad gekauft.
doch = ...

1. gevolg/conclusie
2. reden/verklaring
3. tegenstelling
4. uitbreiding/opsomming

Ich gehe ins Kino, denn ich finde das toll!
denn = .......

1. reden/verklaring
2. tegenstelling
3. vergelijking
4. voorbeeld geven

Ich habe Englisch, und sogar Deutsch!!!
sogar = .........

1. gevolg/conclusie
2. vergelijking
3. versterking
4. tegenstelling

In Utrecht ist viel zu tun, es gibt zum Beispiel viele verschiedene Museen.
zum Beispiel = ....

1. voorbeeld geven
2. vergelijking
3. reden/verklaring
4. uitbreiding/opsomming

Es ist verboten zu rauchen im Krankenhaus, auch auf dem Schulhof darf nicht mehr geraucht werden.
auch= ....

1. conclusie
2. hoeveelheid
3. voorbeeld
4. uitbreiding/opsomming

Es gibt Leute die viel verdienen, aber manche verdienen wenig
aber =

1. conclusie
2. opsomming
3. tegenstelling
4. voorbeeld

Bisher hat mein Bruder immer gearbeitet.
Bisher =

1. benadrukking
2. conclusie
3. tegenstelling
4. tijd

An die Arbeit!

An die Arbeit:

Was?     Noteer de signaalwoorden die je in de tekst 18 op pag. 98

Wie?      in tweetallen; je markeert de signaalwoorden (zie lijst in je handout); Noteer

                welk verband het signaalwoord legt. 

Hilfe?    Ik loop rond

Zeit?      10 Minuten
Fertig? Maak de vragen bij deze tekst

Guten Tag

Wie geht es euch?

Du hast 3 Minuten für:

Je hebt 3 min om: 

• jas uit
• oortjes uit
  
• mobiel in de wandtas
  
• boek/schrift/pen op tafel

Was machen wir heute?

• Lesefertigkeit: zusammenfassen
  

Lernziele:

Je bent in staat om de kern uit een tekst te halen

intensief en extensief lezen

extensief: lezen voor ons plezier; je leest niet om alles woord voor woord te begrijpen...

intensief: Je leest om een tekst inhoudelijk te begrijpen 

Orienterend lezen

= Stap 1 van het stappenplan: hier begin je ALTIJD mee!!

- vertaal de titel

- bekijk de plaatjes en het onderschrift

- vertaal de tussenkopjes

- kijk naar opvallende dingen in de tekst (kaders, dikgedrukte/schuingedrukte woorden, getallen

-kijk naar wat voor soort tekst het is

- bedenk wat je al van het onderwerp weet

twee extensieve leesstrategieën:

skimmen :

bij skimmen kijk je kort (maximaal een minuut) naar een tekst of alinea en haalt de belangrijkste informatie eruit. Daarna vertel je wat je gelezen hebt.

scannen: 

bij scannen ga je op zoek naar specifieke informatie n.a.v. een vraag (jaartal, naam, definitie). Je gaat vervolgens die vragen benantwoorden

An die Arbeit!

An die Arbeit:

Was?     Ihr bekommt alle ein Teil eines Textes; ihr markiert die wichtige Wörter und 

                fasst den Text so gut wie möglich zusammen.

Wie?      in Gruppen von vier Personen: ieder neemt een stuk tekst door, markeert de

                kernwoorden en maakt een samenvatting. Je vertelt elkaar waar jouw stuk 

                tekst over gaat. Jullie moeten alle vier elkaars stukje tekst kunnen navertellen. 

                Klassikaal vertelt ieder de kern van een alinea van een ander, 

                zodat het verhaal uiteindelijk klopt. 

Hilfe?    Ik loop rond

Zeit?      25 Minuten
Fertig?  ieder vertelt waar het stuk tekst van een groepsgenoot over ging, zodat het

                uiteindelijk een goed lopend verhaal wordt verteld. 

Abschluss

Niet inpakken - luisteren - ik sluit de les af

• na mijn startsignaal: inpakken
• zitten blijven tot de bel gaat- stil


• dan: klaar :)

Danke für eure Aufmerksamkeit.

Bis nächste Woche!

uitleg:

Je schrijft een recensie over een product dat je gekocht hebt. Je kiest uit één van de drie producten op pagina 200.

Vertel:

- waarom je het gekocht hebt;

- wat de prijs is en wat de levertijd is;

- vertel wat je wel of niet bevalt aan dit product (2 dingen)

- vertel of je goed geholpen bent

- geeft aan of je het product aanbeveelt.

lever dit in op een A4!!!!

Hausaufgaben:  36 (seite 200 - 201)