In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
timer
10:00
Welkom
We beginnen met 10 minuten lezen
Slide 1 - Tekstslide
Herhalen vorige les
Tekstdoelen en tekstsoorten herkennen
Slide 2 - Tekstslide
Kijk naar de afbeelding. Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 3 - Quizvraag
Kijk naar de afbeelding. Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 4 - Quizvraag
Kijk naar de afbeelding. Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 5 - Quizvraag
Kijk naar de afbeelding. Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
amuseren
C
activeren
D
overtuigen
Slide 6 - Quizvraag
Doelen vandaag:
Je kunt iets over beeld en opmaak vertellen
Je weet wat leespubliek is
Je kunt de kernzin van een alinea aanwijzen
Slide 7 - Tekstslide
Beeld en opmaak
Tekst wordt niet zomaar op een pagina of website geplaatst, er wordt rekening gehouden met beeld en opmaak.
Bijv. door:
de verdeling van de tekst over de bladzijde of website;
de soort letter en de grootte van de letter;
het gebruik van de kleuren;
de plaatjes bij de tekst.
Slide 8 - Tekstslide
Lay-out
Ander woord voor beeld en opmaak samen. Lay-out is dus hoe de tekst over een pagina is verdeeld, welke lettertype, lettergrootte en kleuren er worden gebruikt en welke afbeeldingen.
Huisstijl
Veel bedrijven hebben hun eigen manier van vormgeven. Ze gebruiken een huisstijl. Ze gebruiken dan altijd dezelfde soort lay-out en maken gebruik van een logo. Dit is een plaatje waar je het bedrijf aan kunt herkennen.
Slide 9 - Tekstslide
Van welk bedrijf is dit het logo?
A
Appelsientje
B
Apple
C
Toeristenbureau in New York
Slide 10 - Quizvraag
Van welk bedrijf is dit de huisstijl?
A
Albert Heijn
B
Kruidvat
C
Hema
D
Jumbo
Slide 11 - Quizvraag
Leespubliek
De schrijver schrijft voor een bepaalde groep lezers = het leespubliek. Hoe weet je voor welk publiek een tekst is? Let op:
het soort plaatjes;
de bron;
het taalgebruik;
het onderwerp;
hoe de lezer wordt aangesproken: met u of jij.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Wat is de kernzin in de volgende twee alinea's
Overleg met je buurman of buurvrouw.
Zoek de zin die de meeste informatie geeft = Kernzin
De overige zinnen geven meestal uitleg of voorbeelden = Toelichting op kernzin
Slide 14 - Tekstslide
Veel mensen hebben apps waarmee ze hun gestolen telefoon kunnen opsporen of ze zoeken zelf op Marktplaats naar hun verdwenen spullen. Ook letten buren vaker op elkaar door buurtapps en camera's aan huizen. Dankzij deze nieuwe technologische ontwikkelingen kunnen burgers de politie dus steeds beter helpen.
A
zin 1
B
zin 2
C
zin 3
Slide 15 - Quizvraag
Communiceren gebeurt niet alleen door gesproken taal, maar ook door lichaamstaal. Lichaamstaal heeft te maken met mimiek en houding, met wat je met je gezicht en de rest van je lijf uitdrukt. Hoe belangrijk lichaamstaal is, wordt onder andere duidelijk wanneer er iets niet lijkt te kloppen bij het overbrengen van informatie. Wanneer iemands gezichtsuitdrukking bijvoorbeeld onduidelijk is of wanneer iemands houding niet past bij zijn gezichtsuitdrukking of bij wat hij zegt.
A
zin 1
B
zin 2
C
zin 3
D
zin 4
Slide 16 - Quizvraag
Voor de toets:
Gebruik de leerteksten:
Alles van § 4.3 en § 5.3
Test jezelf § 4.3 en § 5.3
§ 5.3 behandelen we nog!
Slide 17 - Tekstslide
Nabespreken
Wat is de kernzin uit de volgende alinea?
Slide 18 - Tekstslide
Het boek zorgt ervoor dat je nog beter kunt meeleven met de hoofdpersoon. Is de hoofdpersoon blij? Dan veranderen de honderd lichtjes op de omslag van het boek om het gevoel 'blijdschap' uit te drukken. Is hij verdrietig? Luchtkussens in het vest worden gevuld met lucht.