Talent 2.7 grammatica

2.7 grammatica
Herhaling: lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, voorzetsel, werkwoord, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord, hoofdtelwoord, rangtelwoord.

Hulpwerkwoord
Zelfstandig werkwoord
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

2.7 grammatica
Herhaling: lidwoord, bijvoeglijk naamwoord, zelfstandig naamwoord, voorzetsel, werkwoord, persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord, hoofdtelwoord, rangtelwoord.

Hulpwerkwoord
Zelfstandig werkwoord

Slide 1 - Tekstslide

timer
10:00
Welkom
We beginnen met 10 minuten lezen

Slide 2 - Tekstslide

leerdoelen
  • Herhalen van de woordsoorten
  • Ik kan een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord herkennen. 

Slide 3 - Tekstslide

Lidwoorden (lw)

bepaalde lidwoorden:

de, het

onbepaald lidwoord:

een

Slide 4 - Tekstslide

Telwoorden (tw)
Een telwoord (TW) geeft een hoeveelheid of een volgorde aan.
Er zijn twee soorten telwoorden:

  • Een hoofdtelwoord (HTW) (hoeveelheid)
        twee, vijftien, veel alle, 2019
  • Een rangtelwoord (RTW) (volgorde)
       zesde, middelste, 19de, laatste

Slide 5 - Tekstslide

Werkwoorden (ww)
Een werkwoord is een woordsoort.
In een zin staat ten minste één werkwoord.
Er zijn ook zinnen met meer dan één werkwoord.

Een werkwoord zegt wat iets of iemand doet, wat iets of iemand overkomt of  wat er is gebeurd.


Slide 6 - Tekstslide

Voorzetsels (vz)
  • Voorzetsels staan meestal voor een lidwoord of een voornaamwoord met een zelfstandig naamwoord. (achter die kast, naast mij, onder de boeken). Ze kunnen ook achter een zelfstandig naamwoord staan, meestal geeft het dan een richting aan. (Ik viel de sloot in, hij liep de weg op. ) 

  • Let op! Delen van scheidbare werkwoorden zijn geen vz. 
  • Bv. opbellen. Hij belt mij op. op = geen vz

Slide 7 - Tekstslide

Eigenschappen vz


  • Ze geven een plaats, tijd of reden aan.
  • Trucje:
  • ... de kast 
  • ... het feest 



Slide 8 - Tekstslide


Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

Je weet door een bijvoeglijk naamwoord meer over het zelfstandig naamwoord.


Slide 9 - Tekstslide

Zelfstandige naamwoorden
  • mensen
  • dieren
  • planten
  • dingen
  • NAMEN (!!!)
  • begrippen 
Hoe herken je een zelfstandig naamwoord?
Voorbeelden?

Slide 10 - Tekstslide


HOOFDZIN + HOOFDZIN

Twee hoofdzinnen kun je aan elkaar verbinden met een nevenschikkend voegwoord.

Dit zijn: en, of, maar, want, dus.

HOOFDZIN + BIJZIN

Een hoofd- en een bijzin kun je aan elkaar verbinden met een onderschikkend voegwoord.

Er zijn veel onderschikkende voegwoorden, zoals: omdat, zodat, doordat, als, dan, hoewel, tenzij, terwijl, toen, of.
Voegwoord (vw)

Slide 11 - Tekstslide

persoonlijk voornaamwoord (psv)
bezittelijk voornaamwoord (bzv)
      Persoonlijk voornaamwoord                                Bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Tekstslide

Opdrachten 
Opdracht 1
Zoek ook alle werkwoorden in de zin, probeer te  bepalen welk werkwoord een hulpwerkwoord of een zelfstandig werkwoord is. 



Slide 13 - Tekstslide

Hulpwerkwoord en zelfstandig werkwoord
Een hulpwerkwoord hoort bij een zelfstandig werkwoord en kan nooit het enige werkwoord in de zin zijn.

Deze klas heeft vandaag weer hard gewerkt.

Een zelfstandig werkwoord is een woord dat een handeling of actie in een zin aangeeft en kan het enige werkwoord in een zin zijn.
Deze klas werkt vandaag weer hard.

Slide 14 - Tekstslide

Hulpwerkwoorden en zelfstandige werkwoorden
Jan plakt zijn band.
Jan heeft zijn band geplakt.
De band wordt door Jan geplakt.
De band is al wel vaker geplakt
Jan kan de band plakken.
Jan had zijn band kunnen gaan plakken.


Slide 15 - Tekstslide

ZWW/HWW
Er zit in elke zin een ZWW.

HWW zijn de overgebleven ww van de zin (de minst belangrijke).​
Er kunnen wel heel pietjes zijn, maar er is maar één Sinterklaas​.
Er kunnen heel veel Minions zijn, maar er is maar één Gru.
 

HWW
ZWW

Slide 16 - Tekstslide

Ik begrijp het verschil tussen een hulpwerkwoord en een zelfstandig werkwoord
😒🙁😐🙂😃

Slide 17 - Poll

Opdrachten 
Opdracht 1 evt. aanpassen
Opdracht 4
Opdracht 5
Opdracht 6
Opdracht 7
Opdracht 10
Opdracht 12
Opdracht 14
Test jezelf



Slide 18 - Tekstslide