Toets woordsoorten 1v

Wat MAAKTE je gisteren weer een stomme opmerking tegen Elise. Maakte =
A
zww
B
kww
C
hww
1 / 46
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat MAAKTE je gisteren weer een stomme opmerking tegen Elise. Maakte =
A
zww
B
kww
C
hww

Slide 1 - Quizvraag

Wat MAAKTE je gisteren weer een stomme opmerking tegen Elise. Maakte =
A
zww
B
kww
C
hww

Slide 2 - Quizvraag

Te veel koffie schijnt mensen uren uit de slaap te kunnen houden.
Schijnt =
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 3 - Quizvraag

Te veel koffie schijnt mensen uren uit de slaap te kunnen houden. Kunnen =
A
hww
B
zww
C
kww

Slide 4 - Quizvraag

Te veel koffie schijnt mensen uren uit de slaap kunnen houden. Houden =
A
hww
B
zww

Slide 5 - Quizvraag

De glazenwasser stond op een wankele houten ladder de ramen te lappen. stond =
A
hww
B
zww

Slide 6 - Quizvraag

De glazenwasser stond op een wankele houten ladder de ramen te lappen. Lappen =
A
hww
B
zww

Slide 7 - Quizvraag

Een bezittelijk voornaamwoord staat altijd voor het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Het woord 'je' kan persoonlijk, bezittelijk of wederkerend voornaamwoord zijn.
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Het wederkerend voornaamwoord 'zichzelf' komt alleen voor bij verplicht wederkerende voornaamwoorden.
A
juist
B
onjuist

Slide 10 - Quizvraag

We moeten ons niet zo ergeren aan het gehuil van dat kleinzoontje van ons want hij mist vast z'n vader. We =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 11 - Quizvraag

We moeten ons niet zo ergeren aan het gehuil van dat kleinzoontje van ons want hij mist vast z'n vader. We =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnwkww

Slide 12 - Quizvraag

We moeten ONS niet zo ergeren aan het gehuil van dat kleinzoontje van ons want hij mist vast z'n vader. ons =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 13 - Quizvraag

We moeten ons niet zo ergeren aan het gehuil van dat kleinzoontje van ONS want hij mist vast z'n vader. ons =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 14 - Quizvraag

We moeten ons niet zo ergeren aan het gehuil van dat kleinzoontje van ons want HIJ mist vast z'n vader. hij =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 15 - Quizvraag

We moeten ons niet zo ergeren aan het gehuil van dat kleinzoontje van ons want hij mist vast z'n vader. z'n =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 16 - Quizvraag

Vertel HAAR maar niet dat je ons huis voor ons gaat verkopen, want haar humeur is niet zo best vandaag. Haar=
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 17 - Quizvraag

Vertel haar maar niet dat JE ons huis voor ons gaat verkopen, want haar humeur is niet zo best vandaag. Haar=
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 18 - Quizvraag

Vertel haar maar niet dat je ONS huis voor ons gaat verkopen, want haar humeur is niet zo best vandaag. ONS =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 19 - Quizvraag

Vertel haar maar niet dat je ons huis voor ONS gaat verkopen, want haar humeur is niet zo best vandaag. ONS =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 20 - Quizvraag

Vertel haar maar niet dat je ons huis voor ons gaat verkopen, want haar humeur is niet zo best vandaag. Haar=
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 21 - Quizvraag

Verbaast HET jullie niet dat jullie jongste zus zulke hoge cijfers haalt? het =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 22 - Quizvraag

Verbaast het JULLIE niet dat jullie jongste zus zulke hoge cijfers haalt? jullie =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 23 - Quizvraag

Verbaast het jullie niet dat JULLIE jongste zus zulke hoge cijfers haalt?
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 24 - Quizvraag

Realiseer je je wel dat je broer hun allerliefste bezit, hun enige dochter, heeft ontnomen, toen hij met zijn vrouw naar Australië emigreerde. je =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 25 - Quizvraag

Realiseer je JE wel dat je broer hun allerliefste bezit, hun enige dochter, heeft ontnomen, toen hij met zijn vrouw naar Australië emigreerde.
je =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 26 - Quizvraag

Realiseer je je wel dat je broer HUN allerliefste bezit, hun enige dochter, heeft ontnomen, toen hij met zijn vrouw naar Australië emigreerde.
Hun =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 27 - Quizvraag

Realiseer je je wel dat je broer hun allerliefste bezit, HUN enige dochter, heeft ontnomen, toen hij met zijn vrouw naar Australië emigreerde. hun =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 28 - Quizvraag

Realiseer je je wel dat je broer hun allerliefste bezit, hun enige dochter, heeft ontnomen, toen HIJ met zijn vrouw naar Australië emigreerde.
hij =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 29 - Quizvraag

Realiseer je je wel dat je broer hun allerliefste bezit, hun enige dochter, heeft ontnomen, toen hij met zijn vrouw naar Australië emigreerde.
zijn =
A
pers.vnw
B
bez.vnw
C
wed.vnw

Slide 30 - Quizvraag

Maak zinnen met de aangegeven woordvolgorde (3 zinnen).

Slide 31 - Tekstslide

vr.vnw - hww - aanw.vnw - bn - zn - vz - pers.vnw - bw - bw - zww

Slide 32 - Open vraag

bw - hww - aanw.vnw - bn - zn - bw - bn - kww

Slide 33 - Open vraag

vz - pers.vnw - hww - bez.vnw - bn - zn - bw - bw - zww

Slide 34 - Open vraag

Noteer uit de volgende zinnen de bijwoorden

Slide 35 - Tekstslide

Waarschijnlijk wordt morgen de computer door een verkeerde zending niet geleverd.

Slide 36 - Open vraag

Die expeditie naar Venezuela kun je met jouw instelling vermoedelijk nimmer maken.

Slide 37 - Open vraag

Velen sturen geregeld alle gegevens naar hun tweede e-mailadres.

Slide 38 - Open vraag

House was vroeger onder pubers als muziekgenre populair.

Slide 39 - Open vraag

Zou de studiefinanciering tegenwoordig wel maandelijks binnenkomen?

Slide 40 - Open vraag

Tijdens haar verblijf wilde Sarah zich steeds overal voorstellen.

Slide 41 - Open vraag

Maak een zin met daarin een vorm van de woorden: winkel/mensen/zaterdag/komen. De eerste zin bevat een bepaald hoofdtelwoord.

Slide 42 - Open vraag

Maak een zin met daarin een vorm van de woorden: winkel/mensen/zaterdag/komen. De eerste zin bevat een onbepaald hoofdtelwoord.

Slide 43 - Open vraag

Maak een zin met daarin een vorm Maak een zin met daarin een vorm van de woorden: winkel/mensen/zaterdag/komen. De eerste zin bevat een bepaald hoofdtelwoord.

Slide 44 - Open vraag

Maak een zin met daarin een vorm van de woorden: winkel/mensen/zaterdag/komen. De eerste zin bevat een onbepaald rangtelwoord

Slide 45 - Open vraag

Slide 46 - Woordweb