TW5 V2 Herhaling Lezen 4 alle lessen

Lezen in je boek!
Welkom!
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Lezen in je boek!
Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Lezen 4

  •  Leesstrategieën benoemen
  •  De betekenis van moeilijke woorden achterhalen en inschatten of zo’n       woord belangrijk is om de tekst te begrijpen
  •  Het nut inzien van vragen bij een tekst beantwoorden
  •  Verschillende soorten vragen bij een tekst herkennen
  •  De hoofdgedachte in een tekst aanwijzen
  •  Het onderwerp van een tekst benoemen
 
 Feiten en meningen in een tekst benoemen
 Benoemen hoe een tekst is opgebouwd
 Signaalwoorden en tekstverbanden herkennen
en benoemen
 Inhoudelijke vragen beantwoorden
 Kritische vragen beantwoorden
 Hoofd- en bijzaken onderscheiden
 Reflecteren op eigen leesvaardigheid
en leeshoudin

Slide 2 - Tekstslide

  • Het tekstdoel herkennen en benoemen
  • Feiten en meningen in een tekst benoemen
  • Benoemen hoe een tekst is opgebouwd
  • Signaalwoorden en tekstverbanden herkennen en benoemen
  • Inhoudelijke vragen beantwoorden 
  • Kritische vragen beantwoorden 
  • Hoofd- en bijzaken onderscheiden 

Slide 3 - Tekstslide

Leesstrategieën
Een strategie is hoe je iets aanpakt. Leesstrategieën helpen je bij het lezen van een tekst. Je leesstrategie hangt af van je doel.
Als je alleen maar informatie zoekt (zoekend lezen), pak je het lezen anders aan dan wanneer je echt wilt begrijpen en onthouden wat er in de tekst staat (grondig lezen).
Hieronder staan leesstrategieën die je kunt gebruiken:





Slide 4 - Tekstslide

Voor het lezen
1. Voorspellen
Tijdens het lezen
2. Ophelderen
3. Vragen stellen
Na het lezen
4. Samenvatten
5. Terugkijken

Slide 5 - Tekstslide

Hoeveel procent van de woorden moet je kennen om de tekst te kunnen begrijpen?
60
70
80
90
95

Slide 6 - Poll

Tussen de 95 en 98%!
Ken je 90% van de woorden, dan wordt het al lastig om de tekst te begrijpen want dat komt er op neer dat je een op de tien woorden niet begrijpt. 

Slide 7 - Tekstslide

Een voorbeeld
Kun je raden waar het onderstaande fragment over gaat?

Een derde van de volwassen Nederlanders heeft wel eens _______(1)_______. Vrouwen hebben twee keer zo vaak last van _____(2)___________als mannen. Ook komen deze ________(3)__________vaker voor op latere leeftijd.

Slide 8 - Tekstslide

Nee, dat lukt niet. 
Zonder begrip van de weggelaten woorden: (1) en (3) slaapproblemen en (2) slapeloosheid is dat heel lastig. Ken je deze woorden niet dan kun je de strekking van de zinnen en daardoor van de hele tekst eigenlijk niet bevatten.

Slide 9 - Tekstslide

Wat is een woordraadstrategie?
A
Een manier om de betekenis van een moeilijk woord te achterhalen.
B
Een manier om moeilijke woorden in een tekst te vinden.

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

Woordraadstrategieen
synoniem
omschrijving
voorbeeld
tegenstelling
delen van het woord
afbeeldingen

Slide 12 - Tekstslide

Bij het woord 'onbuigzaam' gebruik je de volgende woordraadstrategie:
A
Zoek een synoniem
B
Zoek een tegenstelling
C
Zoek een voorbeeld
D
Zoek een bekend woorddeel

Slide 13 - Quizvraag

Slide 14 - Tekstslide

Welke tekstdoelen ken je nog?

Slide 15 - Open vraag

Tekstdoelen
  • Informeren
  • Overtuigen
  • Activeren
  • Amuseren
  • Instrueren

Slide 16 - Tekstslide

Informeren
  • Je leest feiten.
  • Er staat geen mening in.
  • Bijvoorbeeld: krantenbericht, schoolboek of een handleiding.

Slide 17 - Tekstslide

Overtuigen
  • Je leest de mening van de schrijver.
  • Bijvoorbeeld: recensie, betoog, ingezonden brief in een krant.

Slide 18 - Tekstslide

Activeren
  • Je wordt aangespoord om iets te kopen of om bijvoorbeeld ergens naartoe te gaan.
  • Bijvoorbeeld: advertentie, filmposter, reclame

Slide 19 - Tekstslide

Amuseren
  • Teksten die geschreven zijn ter vermaak, voor je plezier dus. Bijvoorbeeld om te ontspannen.
  • Bijvoorbeeld: strip, verhaal, mop.

Slide 20 - Tekstslide

Instrueren
  • Een tekst die geschreven is om iets uit te leggen.
  • Bijvoorbeeld: recept, een stappenplan 

Slide 21 - Tekstslide

Feit of mening:
Vandaag is het dinsdag.
A
feit
B
mening

Slide 22 - Quizvraag

Feit of mening?
Sporten is gezond.
A
feit
B
mening

Slide 23 - Quizvraag

Lezen in je boek!

Slide 24 - Tekstslide

Check in -vraag:

Ik weet hoe ik het onderwerp en de hoofdgedachte in een tekst kan vinden en onderscheiden.
A
B
C

Slide 25 - Quizvraag

Is dit een 'onderwerp' of een 'hoofdgedachte'?

HET IS GEZOND OM TWEE KEER IN DE WEEK VIS ETEN
A
onderwerp
B
hoofdgedachte

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen een onderwerp en hoofdgedachte van een tekst?
A
onderwerp: samenvatting v/d tekst hoofdgedachte: samenvatting van de tekst in één zin.
B
onderwerp: een à twee woorden hoofdgedachte: samenvatting van de tekst.
C
onderwerp: belangrijkste zin tekst hoofdgedachte: belangrijkste zin uit de tekst
D
onderwerp: een à twee woorden hoofgedachte: samenvatting van de tekst in één zin.

Slide 27 - Quizvraag

Een hoofdgedachte is een zin en een onderwerp is dat niet.
A
JUIST
B
ONJUIST

Slide 28 - Quizvraag

Wat zou de hoofdgedachte kunnen zijn bij een tekst met als onderwerp: 'Het nut van expressielessen op school'?
A
Basisschoolleerlingen hebben geen behoefte aan expressielessen op school.
B
De invulling van expressielessen wordt bepaald door BV-docenten.
C
Middelbare scholieren vinden het nuttig om 9 uur per week expressie te volgen
D
Zowel op de basisschool als op de middelbare school zijn expressielessen erg nuttig.

Slide 29 - Quizvraag

De hoofdgedachte is het belangrijkste wat een schrijver wil vertellen over een onderwerp.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Gaat het in onderstaande zin om een hoofdgedachte of een onderwerp?
De belasting op vliegtickets moet omhoog.
A
hoofdgedachte
B
onderwerp

Slide 31 - Quizvraag

Hoofdgedachte of onderwerp?
Franse kazen en Duitse worsten
A
O
B
H

Slide 32 - Quizvraag

Check out -vraag:

Ik weet hoe ik het onderwerp en de hoofdgedachte in een tekst kan vinden en onderscheiden.
A
B
C

Slide 33 - Quizvraag

VRIJDAG 18 maart

Slide 34 - Tekstslide

Lezen in je boek!

Slide 35 - Tekstslide

LEZEN 4


Je hebt:

    bepaald wat het onderwerp van een tekst is
    bepaald wat de hoofdgedachte van een tekst is
    bepaald wat het tekstdoel is
    feiten en meningen in teksten herkend
   
   

Slide 36 - Tekstslide

Inleiding - kern - slot
In de inleiding maakt de schrijver vaak duidelijk wat het onderwerp van een tekst is en wat er verder in de tekst voorkomt. Meestal is het een aparte alinea. Soms heeft de inleiding een opvallende lay-out.

In de kern vertelt de schrijver 'de kern', dus het belangrijkste van zijn verhaal. Als hij meer deelonderwerpen behandelt, zet hij die in een logische volgorde. Dat noem je de rode draad van een tekst .Probeer als je leest de rode draad te herkennen.

In het slot vertelt de schrijver de conclusie en soms vat hij de tekst samen.

Slide 37 - Tekstslide

Wat zijn verwijswoorden?
A
maar, omdat, hierom
B
hij, zij, die
C
zijn, worden, hebben
D
de, het, een

Slide 38 - Quizvraag

Slide 39 - Tekstslide

Betrouwbaarheid
Let op:
- bron  (bv artikel komt uit bekende krant (noemen!), deskundigen die aan het woord komen zijn bekende wetenschappers)
- jaartal
- doel van de tekst

Slide 40 - Tekstslide