19/9 + 20/9 Alinea's en kernzinnen 3a

Welkom!
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 31 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom!

Slide 1 - Tekstslide

Dagopening 

Slide 2 - Tekstslide

Nederlands 20/9
  • stillezen + woordenschat
  • Nieuwsbegrip: sleutelvragen en opdracht 3
  • 2e uur: toets maken (Anas en Natan JIJ-toets)
  • LOB: werken in werkboeken + gesprekken

Slide 3 - Tekstslide

stillezen + woordenschat
Er gaat een blaadje de klas rond. Noteer hierop de woorden die je niet kent.
timer
12:00

Slide 4 - Tekstslide

 Nieuwsbegrip 
  • tekst A lezen
  • maken sleutelvragen en opdracht 3

Slide 5 - Tekstslide

       toets
  • Schrijf je voornaam, achternaam en klas op het blad
  • Schrijf met pen (niet met rood of roze)
  • Schrijf leesbaar 
  • Schrijf de nummers voor de woorden
  • Succes!

Slide 6 - Tekstslide

          werken in werkboeken
  • Anas, Natan, Polina en Maja in Zebra 2
  • Dennis en Shervin in Van woorden weten
  • Vakaris en Daniel in Plein 16
  • overige leerlingen: nieuwsbegrip online

Slide 7 - Tekstslide

woorden Nieuwsberip
het noodweer                                               het heel slechte weer
de neerslag  تساقط                                       de regen, sneeuw of hagel
onafgebroken     ما زال                                steeds, aan één stuk door
uitzonderlijk  استثنائي                                  heel bijzonder, zeldzaam
verdampen       تتبخر                                     van water naar damp of stoom , wat nat is, wordt droog
het waterpeil                                                 de hoogte van het water, bijvoorbeeld in een rivier
treffen    يقابل                                                   overkomen, raken
blank staan                                                     helemaal onder water staan
de overlast   إزعاج                                         iets wat heel vervelend is
met man en macht                                      met alle mensen en dingen die kunnen helpen

de neerslag
onafgebroken
uitzonderlijk
verdampen
het waterpeil
treffen
blank staan
de overlast
met man en macht

Slide 8 - Tekstslide

Zakelijke brief
Doel:
Een formele (=beleefde) brief schrijven aan een docent.

Slide 9 - Tekstslide

Formele (=beleefd) taal
  • Wat is een voorbeeld van beleefd taalgebruik? 

Slide 10 - Tekstslide

Formele taal
Wat is formele taal?
Taal wanneer je tegen iemand 'uzegt of 'meneer of mevrouw'
 Formeel taalgebruik is netjes en beleefd.

Wanneer gebruik je formele taal?
Als je tegen iemand praat die ouder is dan jij is of die jij niet goed kent,
dus bijvoorbeeld tegen een volwassene of een vreemde. 
Als je iets wilt schrijven, schrijf je een mail of een brief.

Slide 11 - Tekstslide

Informeel taalgebruik
Wanneer gebruik je informele taal?




Slide 12 - Tekstslide

Informeel taalgebruik
Wat is informeel  taalgebruik?

Informeel taalgebruik is dat je jij/je zegt tegen iemand. Je gebruikt informeel taalgebruik tegen leeftijdsgenoten, vrienden, familie, mensen die je goed kent. Je gebruikt niet de mail, maar de app. Je hoeft niet  te letten op beleefd taalgebruikt.

Slide 13 - Tekstslide

Opdracht
Je gaat een beleefde brief schrijven aan mij waarin je jezelf voorstelt. 
Eerst volgt de uitleg.

Slide 14 - Tekstslide

Regels formele brief
  • Je begint met een formele aanhef. Beste mevrouw Stolk,
  • Je spreekt de ander aan met u en gebruikt beleefde taal.
  • Je schrijft in alinea's: elk onderwerp op een nieuwe regel.
  • Gebruik witregels tussen de alinea's.
  • sluit af met: Vriendelijke groeten, en daaronder je voor- en achternaam. 

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld brief:
Beste mevrouw Stolk,

Mijn naam is....... en ik ben ...... jaar. Mijn geboorteland is....  Ik woon in Nederland sinds.... (datum) Ik woon samen met ......


Mijn hobby's zijn..........


Met NT2 wil ik leren:................... Ik wil later...............(beroep) worden.


Vriendelijke groeten,
................................. (voor- en achternaam)

Slide 16 - Tekstslide

          Wat is een alinea?
  • Waarom gebruikt een schrijver een alinea?

Slide 17 - Tekstslide

Alinea's
Een goede schrijver verdeelt zijn/haar tekst in kleine stukjes. DIt noem je een alinea.

Een schrijver kan op verschillende manieren laten zien dat iets een alinea is.

Hoe herken jij een alinea?

Slide 18 - Tekstslide

Alinea's herken je aan...
Een tekst is in stukjes verdeeld. Zo'n stukje is een alinea.

Alinea 
- begint op een nieuwe regel
- springt de eerste regel van de alinea in
- begint na een witregel

Slide 19 - Tekstslide

Tekst zonder alinea's
Huisdieren
De hond is een trouw huisdier. Je hebt verschillende soorten honden, zoals de herdershond, de teckel en nog meer. Een hond eet het liefst brokken.Ook de kat is een huisdier dat veel mensen hebben. Katten zijn eigenwijze dieren. Sommige katten leven op straat en sommige zijn het liefst binnen.Er zijn mensen die vissen hebben als huisdieren. Die leven in een groot aquarium. Je moet dan regelmatig het aquarium schoonmaken.

Slide 20 - Tekstslide

Tekst in alinea's
Huisdieren

De hond is een trouw huisdier. Je hebt verschillende soorten honden, zoals de herdershond, de teckel en nog meer. Een hond eet het liefst brokken.

Ook de kat is een huisdier dat veel mensen hebben. Katten zijn eigenwijze dieren. Sommige katten leven op straat en sommige zijn het liefst binnen.

Er zijn mensen die vissen hebben als huisdieren. Die leven in een groot aquarium. Je moet dan regelmatig het aquarium schoonmaken.

Slide 21 - Tekstslide

Geen alinea's
Wel alinea's

Slide 22 - Tekstslide

Alinea's bestaan uit...
  • Zinnen die bij elkaar horen.
  • Zinnen die over hetzelfde deelonderwerp gaan.
  • De inleiding (begin van de tekst) is vaak 1 alinea.
  • Het slot (eind van de tekst) is vaak 1 alinea.

Slide 23 - Tekstslide

Deelonderwerpen
Elke alinea gaat over een deelonderwerp.

Samen maken alle alinea's met hun deelonderwerpen gezamenlijk één onderwerp.

Slide 24 - Tekstslide

Kernzin
De belangrijkste zin van een alinea is de kernzin.

Vaak is het de eerste zin, na deze zin volgt dan een uitleg van de kernzin.
Als het de laatste zin van de alinea is, dan is dit een conclusie of samenvatting van deze alinea.

In de kernzin staan de hoofdzaken=belangrijkste dingen, in de rest van de alinea staan bijzaken.(voorbeelden)

Slide 25 - Tekstslide

Schrijfopdracht brief/mail

Slide 26 - Tekstslide

tekst schrijven in 4 alinea's
  • Begin elke zin met een hoofdletter en eindig met een punt.
  • Als je twijfelt over een komma: zet hem tussen twee werkwoorden, voor de voegwoorden: want, omdat, maar, dus.. Bij twijfel: kom het vragen.

  • Sla een regel over tussen elke alinea
  • Elke alinea heeft minimaal twee zinnen. Probeer er meer te schrijven.
  • Informatie kan je opzoeken, maar probeer zelf de zinnen te formuleren.
  • Zet een titel boven je tekst.
  • Schrijf leesbaar.
 

Slide 27 - Tekstslide

tekst schrijven in 4 alinea's
  • Onderwerp=een gevaarlijk dier
  • In alinea 1 schrijf je  over welk dier het gaat en waarom het gevaarlijk is.
  • Alinea 2: Tussenkopje: Uiterlijk
  • Je schrijft hoe het dier eruitziet: kleur, vacht, grootte, gewicht enz.
  • Alinea 3: tussenkopje: Leefgebied
  • Je schrijft waar het dier voorkomt en welke omgeving het nodig heeft.
  • Alinea 4: Tussenkopje: Voeding
  • Je schrijft wat het dier eet en drinkt.

Slide 28 - Tekstslide

zinnen met werkwoorden
Een hond beet mij in mijn been.
Mijn moeder is geërgerd door mijn uitstelgedrag. 
Hij ziet er raar uit.
Samen met mijn vriend Nik fluisteren wij tijdens de les.
Mag ik klagen over deze winkel?
Het lijkt alsof zij knipoogt.
Vandaag ben ik heel blij, dus ik ga met mijn vrienden kletsen over gamen.
In Oekraïne spijbelde ik soms van school.
Jamal slooft zich uit met wiskunde.
Ik ben mijn rugzak vergeten.

Slide 29 - Tekstslide

NOSJournaal in Makkelijke taal + opdracht
Maak aantekeningen tijdens het kijken
1. Welke onderwerpen worden besproken? Schrijf ze op.
2. Welke woorden zijn nieuw? Schrijf ze op en zoek de betekenis samen op.
3. Kies 1 onderwerp en vertel het in eigen woorden na.
Extra opdracht: Schrijf een stukje tekst voor de krant over een onderwerp uit het Journaal.


Slide 30 - Tekstslide

 woorden leren
  • Bedenk wat de betekenis is van het woord.
  • Check het via translate en schrijf de betekenis achter het woord als je het niet weet.
  • Maak een zin met de 10 werkwoorden. Een zin per woord.

Slide 31 - Tekstslide