Les 1: je weet welke doelen een schrijver kan hebben met een tekst (informeren, instructie geven, overtuigen, activeren, amuseren, beschouwen).
Les 2: je weet hoe je het onderwerp (kort en krachtig) en de hoofdgedachte (boodschap van de tekst) in een tekst kunt vinden (titel, inleiding en/of slot).
Les 9: Je weet hoe je met een goede zinsbouw duidelijke zinnen schrijft.
Les 10: Je weet hoe je met duidelijke woorden helder schrijft.
Les 12: je kent de spellingregels over het gebruik van hoofdletters en leestekens.
Les 29: je weet op welke manier de meeste teksten zijn opgebouwd ( inleiding-kern-slot)
Les 33: je weet hoe je een zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord herkent in een zin
Les 45: je kunt de opbouw van een tekst herkennen met behulp van signaalwoorden (voorbeeld, verduidelijking, conclusie, samenvatting).