In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
N E D E R L A N D S
Welkom 1TC!
Voorbereiding les:
- Materiaal op tafel
- Zitten volgens plattegrond
- Inloggen LessonUp
Slide 1 - Tekstslide
Planning
Uitleg werkwoordspelling
Zelfstandig met de oefeningen aan de slag
P L A N N I N G
Cursus 5 - Grammatica
1. Dagopening
2. Lesdoel
2. Herhaling zelfstandig naamwoord
3. Uitleg: Bijvoeglijk naamwoord
4. Samen oefenen
5. Zelfstandig werken
6. Afsluiten + lesdoel checken
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Je leert wat bijvoeglijke naamwoorden zijn
Je kunt bijvoeglijke naamwoorden herkennen en benoemen
Lesdoelen
Slide 4 - Tekstslide
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in deze zin?
We gaan met de bus naar de bioscoop.
Slide 5 - Open vraag
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in deze zin?
Amsterdam is een leuke stad.
Slide 6 - Open vraag
Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in deze zin?
Michiel at een gebakken ei als ontbijt.
Slide 7 - Open vraag
Lidwoord
Lidwoorden staan vóór het zelfstandig naamwoord.
Er zijn maar drie lidwoorden:
de, het ('t) en een ('n)
Bijvoorbeeld: de jongen, het meisje, een groep
Slide 8 - Tekstslide
Onbepaald lidwoord
Eenis een onbepaald lidwoord.
Je het voor elk zelfstandig naamwoord gebruiken, wanneer je het niet over iets specifieks hebt.
Bijvoorbeeld: een huis, een kamer
Slide 9 - Tekstslide
Bepaalde lidwoorden
De en het zijn bepaalde lidwoorden. Die gebruik je als je het wel over iets specifieks hebt.
Je moet onthouden welk bepaalde lidwoord bij een zelfstandig naamwoord hoort. Daar zijn geen regels voor.
Bijvoorbeeld: het huis, de kamer
Slide 10 - Tekstslide
Een van de leerlingen gaat na school naar voetbal.
A
Een
B
de
C
na
D
naar
Slide 11 - Quizvraag
Vraag het maar aan dat kind dat een banaan eet.
A
Vraag
B
het
C
dat
D
een
Slide 12 - Quizvraag
Hoe weet jij nou dat het een ongelukje was?
A
jij
B
nou
C
het
D
een
Slide 13 - Quizvraag
Wat is dat nou voor een vraag?
A
wat
B
dat
C
nou
D
een
Slide 14 - Quizvraag
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Geeft extra info (details) over eenzelfstandig naamwoord: de groene kat, het grote feest.
Zo herken je een bn:
Staat voor of achter het zn.
Heeft een korte vorm (groen) en een lange vorm (groene).
Trappen van vergelijking.
Slide 15 - Tekstslide
Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Eenstoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st. bn) geeft aan van welke stof iets gemaakt is.
De zilveren ketting.
Een wollen trui.
Een houten bank.
Slide 16 - Tekstslide
Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in onderstaande zin?
Voorafgaand aan de moeilijke wedstrijd drinkt Leon nog snel een alcoholvrij biertje.
Slide 17 - Open vraag
Wat zijn de bijvoeglijke naamwoorden in onderstaande zin?
Deze serie is goed en het onderwerp ervan is interessant.
Slide 18 - Open vraag
Breid de zinnen uit met twee bijvoeglijke naamwoorden, waarvan één een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord is. Naima heeft gordijnen in haar kamer opgehangen. Doe jij je boodschappen in een tasje? Op het bureau van de teamleider liggen allerlei paperassen.
Slide 19 - Open vraag
Wat?
Cursus 5 Grammatica woordsoorten, §4: Bijvoeglijk naamwoord.Opdracht 1 t/m 3
Hoe?
Maak de opdrachten in je boek/schrift.
Hulp
Kijk eerst bij de theorie in je boek. Steek daarna je vinger op als je nog een vraag hebt.
Tijd
Tot de laatste 5 minuten van deze les.
Klaar?
Maak alvast een samenvatting van §2 en 4 van woordsoorten.
Of oefen in de online trainer met zelfstandig naamwoord of bijvoeglijk naamwoord.
Oefenen
Slide 20 - Tekstslide
Je leert wat bijvoeglijke naamwoorden zijn
Je kunt bijvoeglijke naamwoorden herkennen en benoemen
Lesdoelen
Slide 21 - Tekstslide
Leg uit wat bijvoeglijke naamwoorden zijn. Vertel ook wat stoffelijke bijvoeglijke naamwoorden zijn.