B1H oefenen voor de eindtoets

Oefentoets
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Oefentoets

Slide 1 - Tekstslide

Op welke vraag geeft de bijwoordelijke bepaling geen antwoord?
A
Wat (of wie)
B
Wanneer
C
Waar
D
Waarom

Slide 2 - Quizvraag

Ontleed de zin:
Met behulp van een spiekbriefje wist ik de antwoorden.

Slide 3 - Open vraag

Ontleed de zin:
Waarom gaf de docent geschiedenis hem geen antwoord?
A
ow: de docent geschiedenis
B
ow: hem
C
ow: antwoord
D
ow: Waarom

Slide 4 - Quizvraag

Ontleed de zin:
Waarom gaf de docent geschiedenis hem geen antwoord?
A
lv: de docent geschiedenis
B
lv: hem
C
lv: geen antwoord
D
lv: er is geen lijdend voorwerp in de zin

Slide 5 - Quizvraag

Ontleed de zin:
Als gevolg van een blessure kon De Ligt niet meteen meespelen.
A
ow: een blessure
B
ow: Als gevolg van een blessure
C
ow: De Ligt
D
ow: er is geen onderwerp in deze zin

Slide 6 - Quizvraag

Ontleed de zin:
Als gevolg van een blessure kon De Ligt niet meteen meespelen.
A
wg: kon
B
wg: kon meespelen
C
wg: kon niet meespelen
D
wg: er is geen werkwoordelijk gezegde in deze zin

Slide 7 - Quizvraag

woordsoorten
je kent de volgende woordsoorten:
lw / zn, 
ww / bn, 
vz, 
aanw.vnw. / vr.vnw, 
bw

Slide 8 - Tekstslide

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
spraken de vriendinnen gisteren?
Waarover
A
zn : zelfstandig naamwoord
B
lw: lidwoord
C
aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
D
bw: bijwoord

Slide 9 - Quizvraag

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
Waarover spraken de vriendinnen ?
gisteren
A
zn : zelfstandig naamwoord
B
lw: lidwoord
C
aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
D
bw: bijwoord

Slide 10 - Quizvraag

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
zal docent niet missen volgend schooljaar?
Wie
A
zn : zelfstandig naamwoord
B
bn: bijvoeglijk naamwoord
C
aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
D
vr vnw: vragend voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
Alle ............................ leerlingen zal de docent niet missen volgend schooljaar!
vervelende
A
zn : zelfstandig naamwoord
B
bn: bijvoeglijk naamwoord
C
aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
D
bw: bijwoord

Slide 12 - Quizvraag

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
Alle vervelende leerlingen zal....... .... docent niet missen volgend schooljaar!
de
A
zn : zelfstandig naamwoord
B
bn: bijvoeglijk naamwoord
C
lw: lidwoord
D
bw: bijwoord

Slide 13 - Quizvraag

Benoem de woordsoort van het andersgedrukte woord:
.............leerlingen zullen uitzien naar een andere docent volgend schooljaar!
Deze
A
zn : zelfstandig naamwoord
B
bn: bijvoeglijk naamwoord
C
aanw vnw: aanwijzend voornaamwoord
D
vr vnw: vragend voornaamwoord

Slide 14 - Quizvraag

Vul in: 'dat' of 'wat':
Voor de toets moesten we de drie hoofdstukken uit het boek leren, _________ veel tijd kostte.
A
dat
B
wat
C
geen van beide

Slide 15 - Quizvraag

Vul in: 'dat' of 'wat':
Voor de toets moesten we veel theorie leren, _________ veel tijd kostte.
A
dat
B
wat
C
geen van beide

Slide 16 - Quizvraag

Vul in: 'dat' of 'wat':
Ik doe alles ______ ik kan om een voldoende te halen!
A
dat
B
wat
C
geen van beide

Slide 17 - Quizvraag

Vul in: 'hun' of 'hen':
Wij komen _________ vaak tegen als we naar de trein lopen
A
hen
B
hun
C
geen van beide

Slide 18 - Quizvraag

Vul in: 'hun' of 'hen':
Ik wil _________ niets geven als ze jarig zijn.
A
hen
B
hun
C
geen van beide

Slide 19 - Quizvraag

Vul een voorzetsel + wie/waar in:
De vriendin ___________ ik wel iets geef, ken ik al jaren.
A
waaraan
B
aan wie
C
voor wie
D
waarvan

Slide 20 - Quizvraag

Vul een voorzetsel + wie/waar in:
De man gaf me een recept aan de hand _______ ik het heerlijke gerecht heb kunnen namaken!
A
waaraan
B
aan wie
C
voor wie
D
waarvan

Slide 21 - Quizvraag

Hoofdletters en leestekens
Je moet in een zin hoofdletters en leestekens 
op de juiste plaats kunnen zetten.

Slide 22 - Tekstslide

Directe rede en indirecte rede
Directe rede: in de zin staat precies opgeschreven wat iemand gezegd heeft (letterlijk, woord-voor-woord)
Indirecte rede: in de zin staat geschreven wat iemand heeft gezegd, maar dit is niet woord-voor-woord herhaald.

Slide 23 - Tekstslide

Directe of indirecte rede:

Jouw broer vertelde me dat hij corona heeft gehad.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 24 - Quizvraag

Directe of indirecte rede:

De docent zei: "Geef de toetsbladen door naar achteren."
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 25 - Quizvraag

Directe of indirecte rede:

Mijn moeder zei: "Ik ben zo trots op jou!"
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 26 - Quizvraag

Directe of indirecte rede:

De voetballer riep naar de kant, dat Eriksen snel hulp nodig had toen deze op het veld lag.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 27 - Quizvraag

Werkwoordspelling
Je moet het werkwoord kunnen vervoegen in de juiste tijd
en je moet kunnen aangeven wat voor vervoeging het is.

Bijvoorbeeld: 
De mensen hebben last gehad van de stroomstoring
hebben: pvtt
gehad: vd

Slide 28 - Tekstslide

In welke werkwoordsvorm staat het anders gedrukte woord:

De....... ....... ........ jongens verstoorden de les.
pratende
A
bn
B
od
C
vd
D
pvtt

Slide 29 - Quizvraag

In welke werkwoordsvorm staat het anders gedrukte woord:

Vorige week..... ......de kleine jongen zijn bal kwijtgeraakt.
is
A
bn
B
pvvt
C
vd
D
pvtt

Slide 30 - Quizvraag

In welke werkwoordsvorm staat het anders gedrukte woord:

Vorige week is de kleine jongen zijn bal............ .
kwijtgeraakt
A
bn
B
pvvt
C
vd
D
pvtt

Slide 31 - Quizvraag

Noem vier dingen die door een bijwoord worden aangegeven:

Slide 32 - Open vraag

Ik denk dat ik me goed heb voorbereid op de eindtoets
0100

Slide 33 - Poll

Ik ben blij met u als docent Nederlands, want nu snap ik alles een beetje beter
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

DANK JULLIE WEL VOOR DIT LEUKE SCHOOLJAAR!
Dikke knuffel van mevrouw Oole

Slide 35 - Tekstslide