Oefentoets Taalverzorging periode 2

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Quiz Taalverzorging periode 2

2 onderdelen:

Grammatica & Spelling

Aan welk woord zie je of een zin enkelvoudig of samengesteld is?
Dat is de ...

Kies het juiste antwoord bij de zin:

Ik krijg ontzettende jeuk van die docent van dat ene bepaalde vak van vorig jaar.

1. enkelvoudig
2. samengesteld

Kies het juiste antwoord bij de zin:

We hebben ons voorgenomen goed ons best te doen, omdat we een goed cijfer willen.

1. enkelvoudig
2. samengesteld

Kies het juiste antwoord bij de zin:

Merijn kwam gisteren wat later, want hij moest eerst naar de orthodontist.

1. enkelvoudig
2. samengesteld

Kies het juiste antwoord bij de zin:

Sommige leerlingen kunnen tijdens Nederlands de hele les hun mond dichthouden.

1. enkelvoudig
2. samengesteld

Kies het juiste antwoord bij de zin:

Als je een beetje oplet, kun je van deze quiz ontzettend veel opsteken.

1. enkelvoudig
2. samengesteld

Benoem de juiste woordsoort van het woord 'men':

Bij ons op school heeft men besloten dat je geen kauwgom in je mond mag in de lokalen.

1. betrekkelijk voornaamwoord
2. onbepaald voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Benoem de juiste woordsoort van het woord 'wat':

Ik vind dat je niet hoort te vragen wat iemands gewicht is.

1. betrekkelijk voornaamwoord
2. onbepaald voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Benoem de juiste woordsoort van het woord 'wat':

Als dat het enige is wat je wilt weten, dan praat ik niet langer met jou.

1. betrekkelijk voornaamwoord
2. onbepaald voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Benoem de juiste woordsoort van het woord 'dat':

Nadat we bij muziek geluisterd hebben naar
'Ga dan!' krijg ik dat liedje niet meer uit mijn hoofd.

1. betrekkelijk voornaamwoord
2. onbepaald voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Benoem de juiste woordsoort van het woord 'dat':

Roxy Dekker is de zangeres van het liedje dat ik nu dus in mijn hoofd heb.

1. betrekkelijk voornaamwoord
2. onbepaald voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Benoem de juiste woordsoort van 'wat voor':

Ik vraag me af wat voor liedjes zij nog meer zingt.

1. betrekkelijk voornaamwoord
2. onbepaald voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Benoem de juiste woordsoort van 'wat':

Ik denk dat ik 'Sugardaddy' het beste liedje wat zij heeft gezongen vind.

1. betrekkelijk voornaamwoord
2. onbepaald voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Benoem de juiste woordsoort van 'iets':

Iedereen vindt wel iets van die nieuwe docent.

1. betrekkelijk voornaamwoord
2. onbepaald voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Benoem de juiste woordsoort van 'die':

Iedereen vindt wel iets van die nieuwe docent.

1. betrekkelijk voornaamwoord
2. onbepaald voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

Benoem de juiste woordsoort van 'iedereen':

Iedereen vindt wel iets van die nieuwe docent.

1. betrekkelijk voornaamwoord
2. onbepaald voornaamwoord
3. aanwijzend voornaamwoord
4. vragend voornaamwoord

WAAR of NIET WAAR?

In een bijzin staan onderwerp en persoonsvorm ALTIJD naast elkaar, zonder een zinsdeel ertussen.

1. WAAR
2. NIET WAAR

WAAR of NIET WAAR?

Een hoofdzin wordt verbonden door een
nevenschikkend voegwoord.

1. WAAR
2. NIET WAAR

WAAR of NIET WAAR?

Een bijzin staat altijd achter de hoofdzin.

1. WAAR
2. NIET WAAR

WAAR of NIET WAAR?

Een samengestelde zin kan uit
twee hoofdzinnen of twee bijzinnen bestaan.

1. WAAR
2. NIET WAAR

WAAR of NIET WAAR?

In een samengestelde zin met een hoofdzin en een bijzin staat ALTIJD een onderschikkend voegwoord.

1. WAAR
2. NIET WAAR

WAAR of NIET WAAR?

Het voegwoord 'of' kan zowel
onderschikkend als nevenschikkend zijn.

1. WAAR
2. NIET WAAR

Kies het juiste antwoord bij de zin:

Ik wil jullie nog één keer zeggen dat je extra moet oefenen voor de toets.

1. hoofdzin + bijzin dat = os.vw.
2. bijzin + hoofdzin dat = os.vw.
3. hoofdzin + bijzin dat = ns.vw.
4. hoofdzin + hoofdzin dat = ns.vw.

Kies het juiste antwoord bij de zin:

We gaan vrijdagavond naar het Parktheater, omdat daar het Jeugdfederatiebal van 2025 is.

1. hoofdzin + bijzin omdat = os.vw.
2. bijzin + hoofdzin omdat = os.vw.
3. hoofdzin + bijzin omdat = ns.vw.
4. hoofdzin + hoofdzin omdat = ns.vw.

Kies het juiste antwoord bij de zin:

Terwijl wij lekker aan het feesten zijn,
zijn onze docenten toetsen aan het nakijken.

1. hoofdzin + bijzin terwijl = os.vw.
2. bijzin + hoofdzin terwijl = os.vw.
3. hoofdzin + bijzin terwijl = ns.vw.
4. hoofdzin + hoofdzin terwijl = ns.vw.

Kies het juiste antwoord bij de zin:

Ik heb superveel zin in de vakantie, want ons gezin gaat dan een weekje skiën in Oostenrijk.

1. hoofdzin + bijzin want = os.vw.
2. bijzin + hoofdzin want = os.vw.
3. hoofdzin + bijzin want = ns.vw.
4. hoofdzin + hoofdzin want = ns.vw.

Kies het juiste antwoord bij de zin:

Er is één klasgenoot die liever gaat carnavallen dan skiën, doordat hij het hele jaar door al skiet.

1. hoofdzin + bijzin doordat = os.vw.
2. bijzin + hoofdzin doordat = os.vw.
3. hoofdzin + bijzin doordat = ns.vw.
4. hoofdzin + hoofdzin doordat = ns.vw.

Kies het juiste antwoord bij de zin:

Als je goed best doet bij deze quiz, kun je misschien wel een prijs winnen!

1. hoofdzin + bijzin als = os.vw.
2. bijzin + hoofdzin als = os.vw.
3. hoofdzin + bijzin als = ns.vw.
4. hoofdzin + hoofdzin als = ns.vw.

Kies de juiste spelling:

Soms .... mevrouw Kremer ons iets wat
helemaal niet op de toets ... gevraagd.

1. vertelt, word
2. verteld, word
3. vertelt, wordt
4. verteld, wordt

Kies de juiste spelling:

De werkwoordspelling hebben we al zo vaak ...
dat ik dat nu wel goed ...

1. herhaalt, onthoud
2. herhaald, onthoud
3. herhaalt, onthoudt
4. herhaald, onthoudt

Kies de juiste spelling:

Vorige week ... het zo erg dat ik de bovenste verdieping van de school niet eens meer ...

1. miste, onderscheide
2. miste, onderscheidde
3. mistte, onderscheide
4. mistte, onderscheidde

Kies de juiste spelling:

Nu ons spiekbriefje is ... , ... de docent ons ineens
niet meer te vertrouwen.

1. ontdekt, vind
2. ontdekd, vind
3. ontdekt, vindt
4. ontdekd, vindt

Kies de juiste spelling:

De docent heeft ons spiekbriefje direct ...
zodat niemand hem toevallig ...

1. gedelet, recyclet
2. gedeleted, recycled
3. gedeletet, recyclet
4. gedeletet, recycled

Kies de juiste spelling:

Niemand heeft mijn berichtje ...

1. gelikt
2. geliket
3. geliked
4. gelikd

Kies de juiste spelling:

Wie heeft er wel eens zijn of haar eigen naam ... ?

1. gegoogelt
2. gegoogeld
3. gegoogeldt

Kies de juiste spelling:

Mijn klasgenootje ... gisteren de hele kleedkamer onder de deo.

1. sprayde
2. sprayden
3. sprayede
4. sprayt

DIRECTE REDE of INDIRECTE REDE?

Hij zegt dat we moeten opschieten.

1. directe rede
2. indirecte rede

DIRECTE REDE of INDIRECTE REDE?

'Doe je ook mee met de quiz?' vroeg mijn docent.

1. directe rede
2. indirecte rede

GOED gespeld of FAUT gespeld?

'Doe je ook mee met de quiz? vroeg mijn docent.

1. GOED
2. FAUT

GOED gespeld of FAUT gespeld?

'Ik snap dat je graag wilt winnen', zei
mijn docent, 'als je hebt gehoord wat de prijs is.'

1. GOED
2. FAUT

GOED gespeld of FAUT gespeld?

Mijn klasgenoot vroeg: 'Wilt u ons nog één keer uitleggen wat een onbepaald voornaamwoord is?'

1. GOED
2. FAUT

GOED gespeld of FAUT gespeld?

De docent zei: 'een onbepaald voornaamwoord verwijst naar iets dat niet bepaald is.'

1. GOED
2. FAUT