Consumeren en produceren B

Consumeren en produceren
Wat leer jij deze LessonUp? 

  1.  Ik kan in eigen woorden opschrijven wat consumeren betekent
  2.  Ik kan in eigen woorden uitleggen wat produceren betekent

Bekijk de filmpjes, maak de opdrachten en maak aantekeningen in je klapper  
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
M&WMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Consumeren en produceren
Wat leer jij deze LessonUp? 

  1.  Ik kan in eigen woorden opschrijven wat consumeren betekent
  2.  Ik kan in eigen woorden uitleggen wat produceren betekent

Bekijk de filmpjes, maak de opdrachten en maak aantekeningen in je klapper  

Slide 1 - Tekstslide

Behoefte
Je hebt zin in een ijsje. Of je bent toe aan nieuwe schoenen. Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben, noem je een behoefte. Dat kan iets zijn wat je echt nodig hebt om te kunnen leven, zoals eten, drinken, kleding en woonruimte.
Dat zijn basisbehoeften
Maar je wilt ook wel dingen die je leven leuker of makkelijker maken. Dat zijn overige behoeften.

Slide 2 - Tekstslide

Waar staan alleen maar basisbehoeften?
A
Kleding, telefoon, fiets
B
Kleding, brood, huis
C
Voetbal, tablet, Mac Donalds
D
School, telefoon, scooter

Slide 3 - Quizvraag

Verschillen
Om de verschillen tussen consumeren en produceren te begrijpen, moeten we het verschil tussen 'goederen' en 'diensten' eerst weten.  

Slide 4 - Tekstslide

GOEDEREN:
- Kan je vastpakken
DIENSTEN:
- Kan je niet vastpakken
- Is iets wat iemand voor een ander doet

Slide 5 - Tekstslide

GOEDEREN
DIENSTEN

Slide 6 - Sleepvraag

Consumeren - produceren
Nu dat we het verschil weten tussen goederen en diensten, gaan we kijken naar de begrippen consumeren en produceren 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Consumeren
Het kopen van goederen of diensten om in je behoeften te voorzien  

Slide 9 - Tekstslide

Ben jij een consument?
A
Ja, want ik maak goederen
B
Nee, want ik koop niets
C
Ja, want ik koop goederen of diensten
D
Nee, want ik maak niets

Slide 10 - Quizvraag

Als jij iets koopt, ben je een consument
Je kunt ook zelf iets maken waarmee je in je eigen behoeften voorziet. Dat heet zelfvoorziening. 

Je maakt bijvoorbeeld je eigen kleding óf je verbouwt je eigen voedsel

Slide 11 - Tekstslide

Quizje
Ben je in de volgende gevallen wel of niet aan het consumeren?

Slide 12 - Tekstslide

Op internet bestel je een paar sportschoenen
A
WEL
B
NIET

Slide 13 - Quizvraag

Bij de tattooshop laat je een tattoo op je bovenarm aanbrengen
A
WEL
B
NIET

Slide 14 - Quizvraag

Bekijk de afbeelding.
Waarvan is dit een voorbeeld?
A
Consumeren
B
Zelfvoorziening

Slide 15 - Quizvraag

Produceren
 MAKEN van GOEDEREN 
of 
LEVEREN van DIENSTEN

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Waarmee kun je produceren?
Alles wat je nodig hebt om te kunnen produceren, noem je productiefactoren.
De productiefactoren kun je in de volgende drie groepen verdelen.
• Natuur: alles wat de natuur levert, zoals grondstoffen, zonlicht en water.
• Arbeid: al het werk dat mensen doen.
• Kapitaal: geld waarmee je hulpmiddelen koopt die nodig zijn om te kunnen produceren, zoals gereedschappen, gebouwen, machines en voertuigen. Je noemt deze hulpmiddelen kapitaalgoederen.

Slide 18 - Tekstslide

Natuur
Arbeid
Kapitaal

Slide 19 - Sleepvraag

Er wordt dus geproduceerd voor de consument!

Maar hoe wordt de prijs van een product bepaald? 

Slide 20 - Tekstslide

Prijsbepaling

Slide 21 - Tekstslide

Prijsbepaling
Dus: de prijzen van producten hangen af van VRAAG en AANBOD

Slide 22 - Tekstslide

Van wie komt de VRAAG?
A
Consumenten
B
Producenten

Slide 23 - Quizvraag

Van wie komt het AANBOD?
A
Consument
B
Producent

Slide 24 - Quizvraag

Als er veel vraag naar een product is en weinig aanbod. Dan is de prijs......
A
Hoog
B
Laag

Slide 25 - Quizvraag

Kan jij mij nu in je eigen woorden vertellen: wat is consumeren?

Slide 26 - Open vraag

Beschrijf in je eigen woorden het begrip 'produceren'.

Slide 27 - Open vraag