H3 - Grammatica

H3
Grammatica
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

H3
Grammatica

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de woorden naar de juiste woordsoort.
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerk-
woord
pers.
vnw
voorzetsel
bijwoord
koppel-werkwoord
bez.
vnw
voegwoord
hoofd-telwoord
rang-telwoord
Hun
klantenservice
wordt
momenteel
overspoeld
door
telefoontjes
van
ontevreden
klanten.
als gevolg van
verscheidene
problemen

Slide 3 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sleep de voornaamwoorden naar het juiste vakje.
Ik vergiste me toen ik je iets vertelde over onze plannen.
pers.
vnw
bez.
vnw
aanw.
vnw
vr.
vnw
betr.
vnw
wdk.
vnw
wdg.
vnw
onb.
vnw
Ik
vergiste
me
iets
toen
ik
vertelde
over
onze
plannen.
je

Slide 4 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

8. Wat is juist over je, je en je?
Je (1) verslikte je (2) in je (3) appel.
A
1 pers.vnw - 2 bez. vnw - 3 wdkd.vnw
B
1 bez. vnw - 2 wdkd.vnw - 3 pers.vnw
C
1 wdkd.vnw - 2 pers.vnw - 3 bez.vnw
D
1 pers.vnw - 2 wdkd.vnw - 3 bez.vnw

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen de bedrijvende en lijdende vorm?
A
In een bedr. zin staat geen lijdend voorwerp, in een lijd. zin wel.
B
In een bedr. zin is het onderwerp passief, in een lijd. zin doet het onderwerp iets.
C
In een bedr. zin is het onderwerp een bedrijf, in een lijd. zin is het onderwerp een persoon.
D
In een bedr. zin is het onderwerp actief, in een lijd. zin gebeurt er iets met het onderwerp.

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Het park wordt opgeruimd door een groep vrijwilligers.
A
bedrijvende vorm
B
lijdende vorm

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mijn oma heeft haar hondje zijn favoriete brokjes gegeven.
pv/wg
ow
lv
mw
vzv
bwb
Mijn oma
heeft
haar hondje
zijn favoriete brokjes
gegeven.

Slide 9 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit jaar zal ik niet meer aan mezelf twijfelen.
pv/wg
ow
lv
mw
vzv
bwb
 Dit jaar 
zal
 ik
niet meer
twijfelen.
aan mezelf 

Slide 10 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ook dit jaar blijkt meneer van der Heijden weer Sinterklaas van Steenbergen te zijn.
pv
ow
lv
mw
vzv
bwb
pv/wg
pv/ng
 Ook dit jaar 
blijkt
meneer Van der Heijden
de Sinterklaas van Steenbergen
te zijn.
weer

Slide 11 - Sleepvraag

Let op: 
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin + het naamwoordelijk gedeelte.
In een zin met een naamwoordelijk gezegde kan een lijdend voorwerp staan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Die oplossing blijkt briljant te zijn.
Ng: blijkt briljant te zijn.
Je kunt nu niet meer vragen 'Wat blijkt die oplossing te zijn?', want dat antwoord staat al in het naamwoordelijk deel van het ng.
Een lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 13 - Quizvraag

Die oplossing blijkt briljant te zijn.
Ng: blijkt briljant te zijn.
Je kunt nu niet meer vragen 'Wat blijkt die oplossing te zijn?', want dat antwoord staat al in het naamwoordelijk deel van het ng.
Wat is waar over de bijvoeglijke bepaling?
Kies het goede antwoord.

Een bijvoeglijke bepaling...
A
is altijd één woord.
B
is een bijvoeglijk naamwoord.
C
zegt iets over een zelfstandig naamwoord in een zinsdeel.
D
is een zinsdeel.

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn de bijvoeglijke bepalingen?
Daar leggen we de post van mijn oma.
A
we - de post
B
de post - van mijn oma
C
van - oma
D
van mijn oma - mijn

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is/zijn de bijvoeglijke bepalingen?
Tijdens de strenge winter zaten wij lekker warm binnen.
A
strenge
B
strenge - lekker warm
C
lekker - binnen
D
tijdens - strenge

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Welke uitspraken over de bijstelling zijn waar?
A
die staat tussen komma's of tussen een komma en een punt
B
die begint met een voorzetsel of een bijwoord
C
je kunt de bijstelling verwisselen met de woordgroep ervoor
D
het is een bijzondere bijvoeglijke bepaling

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Indra, de vriendin van mijn broer,
is dol op hardlopen.
Wat is de bijstelling?
A
Indra
B
de vriendin van mijn broer
C
Indra, de vriendin van mijn broer
D
van mijn broer

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Wat is waar over een hoofdzin?
A
Je kunt geen woord zetten tussen de pv en het ow
B
Je kunt een woord zetten tussen de pv en het ow

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar over onderstaande zin?

Ik probeerde te lezen, maar mijn ogen vielen steeds dicht.
A
HZ-HZ nevenschikking
B
HZ-BZ onderschikking
C
BZ-BZ nevenschikking
D
BZ-HZ onderschikking

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is waar over onderstaande zin?

Iedereen ging naar huis, nadat het probleem was opgelost.
A
HZ-HZ nevenschikking
B
HZ-BZ onderschikking
C
BZ-BZ nevenschikking
D
BZ-HZ onderschikking

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Hoe ging deze LessonUp?
A
onvoldoende
B
matig
C
voldoende
D
goed

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies