KlasNL les 9

KlasNL les 9
Ik houd van jou!
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Voortgezet speciaal onderwijsLeerroute 1

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

KlasNL les 9
Ik houd van jou!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Familie
Maak de opdracht op papier over familie
voorkant en achterkant!

Slide 4 - Tekstslide

Wat kun je zeggen over iemand?

Slide 5 - Woordweb

Wat kun je zeggen over iemand?
  • kleur haar: blond, grijs, bruin, zwart
  • kaal, krullen, steil haar, lang of kort haar, dik of dun haar
  • baard, snor, bril
  • groot, klein
  • dik, dun
  • vrolijk, lief, slim, sterk, aardig, boos, mooi
  • oud, jong

Slide 6 - Tekstslide

Hoe ziet je buurman/vrouw eruit?

Slide 7 - Open vraag

Maken blauwe boek
Oefening 4 en 5 blz 295 en 296
Oefening 8, 9, 10 blz 298 en 299
Oefening 15, blz 302
Oefening 16, blz 304
Klaar?
Oefening 20, 21, blz 308

Slide 8 - Tekstslide

Samen luisteren
Blauwe boek
Oefening 12, blz 300
Oefening 13 en 14, blz 301

Slide 9 - Tekstslide

Help! Hulp vragen
Mag ik je telefoon gebruiken?
Ja natuurlijk.                    Heel fijn, dank je.
Ja hoor, ga je gang.       Dankjewel.           Graag gedaan.
Nee sorry, dat wil ik liever niet.                   Oké dat maakt niet uit.

Lees de zinnen blz 311
Maak oefening 25 blz 312

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Niet en geen
Ik heb een broer.                                   Ik heb geen broer.
Hij gaat naar India.                               Hij gaat niet naar India.
Jij hebt geld.                                           Jij hebt geen geld.
Het is druk vandaag.                           Het is niet druk vandaag.

geen betekent eigenlijk 'niet een'. geen staat meestal voor een zelfstandig naamwoord (waar de, het of een, deze, dit bij hoort enz).
niet hoort bij een deel van een zin of een groep woorden
Maak oefening 27, 28 en 29, blz 314 en 315

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Mij, jou, u = geen onderwerp
(ik)           Heb je een kop koffie voor me? Voor mij graag een kop thee.
(jij)           Hoe gaat het met je? Goed. En met jou?
(hij/zij)    Ga je met hem naar de film? Gaat het goed met haar?
(u)             Mag ik u iets vragen?
(we)          Kunt u ons de boeken geven?
(jullie)      Mag ik jullie iets vragen?
(ze)            Waar zijn de broodjes? Ik kan ze niet vinden.
                    Ik vraag ze om brood te kopen.
                    Geef het geld maar aan hen.

Slide 14 - Tekstslide

Maak
Oefening 30, 31, 32  blz 317-318 blauwe boek
op de laptop: Coutinho.nl: woorden afmaken les 9 
                                                        grammatica en uitspraak les 9

Slide 15 - Tekstslide