Les verbes réguliers en -ER - de regelmatige werkwoorden op -ER

Les verbes réguliers en -ER
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Les verbes réguliers en -ER

Slide 1 - Tekstslide

1HV1 Première leçon
Les objectifs :
* Je kunt wat vertellen over jezelf in het Frans.
* Je kunt regelmatige werkwoorden die
eindigen op -er vormen en gebruiken.

Le programme :
Parler en français
Uitleg werkwoorden
Maken HW

Bonjour! Bienvenue à la semaine quarante- huit!

Slide 2 - Tekstslide

Parler en français
Réponds aux questions
  • Beantwoord de vragen hiernaast eerst individueel op papier.
  • Maak complete zinnen met minimaal 3 woorden.
  • Voer daarna een gesprek met een klasgenoot of de docent. Laat de één eerst alle vragen stellen en beantwoord deze.
  • Wissel daarna van rol
timer
7:00
  1. Comment tu t'appelles?
  2. Tu es une fille?
  3. Tu es francais(e) ou néerlandais?
  4. Tu habites où?
  5. Tu es en quelle classe?  
  6. Tu habites dans une ville ou un village?

Slide 3 - Tekstslide

Regelmatige werkwoorden op -ER
Ieder regelmatig werkwoord op -ER- wordt hetzelfde vervoegd.
 
Kun je een regelmatig werkwoord op -ER- correct vervoegen, kun je ze meteen allemaal vervoegen!

Slide 4 - Tekstslide

Exemples
Je cherche mon téléphone. (cherchER)
Tu danses dans la discothèque. (dansER)
On mange une banane. (mangER)
Nous habitons en Espagne. (habitER)
Vous aimez le français. (aimER)
Elles travaillent dans le supermarché. (travaillER)

Slide 5 - Tekstslide

Stappenplan
1.  Zoek de stam 
Hele werkwoord - ER
Parler --> Parl

2. Kijk naar de persoon (tu, vous, ils, etc.)

3. Plaats de correcte uitgang achter de stam

Slide 6 - Tekstslide

Uitgangen + uitspraak
Het  werkwoord: Parler (spreken / praten)
Je parle
Tu parles
Il/elle/on parle
Nous parlons
Vous parlez
Ils/elles parlent

Slide 7 - Tekstslide

Wat is de stam van het volgende werkwoord? commencer

Slide 8 - Open vraag

jouer = spelen
Ik speel
A
Je joues
B
Je jouer
C
Je joue
D
Je jou

Slide 9 - Quizvraag

regarder = kijken
hij kijkt
A
il regarde
B
il regardes
C
il regardent
D
il regardee

Slide 10 - Quizvraag

écouter = luisteren
jij luistert
A
tu écoute
B
tu écoutes
C
tu écoutees
D
tu écoutent

Slide 11 - Quizvraag

donner = geven
jullie geven
A
vous donner
B
vous donnez
C
vouz donnez
D
vous donnee

Slide 12 - Quizvraag

habiter = wonen
zij wonen
A
ils/elles habitent
B
ils/elles habite
C
ils/elles habites
D
ils/elles habitee

Slide 13 - Quizvraag

wij spelen
(jouer)

Slide 14 - Woordweb

zij danst
(danser)

Slide 15 - Woordweb

(Jij houdt van) les frites?
(aimer)

Slide 16 - Open vraag

Monsieur, (u houdt van) le football?
(aimer)

Slide 17 - Open vraag

Nathalie et Sophie, (zij zijn dol op) le chocolat? (adorer)

Slide 18 - Open vraag

révision  wij spelen: nous jouons
1. Stam - jouer
= jou
2. Persoon
wij = nous
3. Uitgang
nous jouons

Slide 19 - Tekstslide

Vervoeg het hele werkwoord 'chanter' (zingen) in elke persoon. Begin bij 'je'.
timer
1:30

Slide 20 - Open vraag

Kijk of je de bijbehorende opdrachten kan maken voor morgen.
Zo ga je oefenen met de geleerde stof.

Maken: 12a blz. 69 16d en 17 a,b,c blz. 73
Klaar of meer uitdaging nodig?: 
probeer 18A op pagina 75
Leer de woorden en de zinnen van A en B op pagina 92

Succes!

Slide 21 - Tekstslide

des questions?

Slide 22 - Tekstslide