Toetsstof VVT2

Toetsstof VVT2
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 28 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Toetsstof VVT2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Veel
Positieve zinnen (+)
  • Much = Ontelbaar (formeel) --> I have much experience with this topic so I think I will be a good fit for this company.
  • Many = Telbaar (formeel) --> I am in the possession of many qualities that will benefit your business.
  • A lot of --> Tom has a lot of friends in his class.
  • Lots of (informeel) --> We had lots of fun in the theme park the other day.

Ontkenningen (-)
  • Much = Ontelbaar --> I don't have much time so we need to be quick.
  • Many = Telbaar --> There aren't many people in this room that I like.

Vraagzinnen (?)
  • Much = Ontelbaar --> How much money do you have in your account?
  • Many = Telbaar --> How many subjects do you get taught at school?

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weinig
Positieve zinnen
  • Few = Telbaar --> I have few pens that write in yellow ink.
  • Little = Ontelbaar --> I have little patience for people who are annoying.

Vraagzinnen
  • Few = Telbaar --> Did you have few minutes to spare by the end of the test?
  • Little = Ontelbaar --> Does your sister have little interest in reading books?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een paar / Een beetje
A few = een paar --> I have a few problems with your solution.

A little = een beetje --> We have a little milk left if you want any.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  1. I don't have __________ friends in this city.
  2. Please buy __________ apples at the grocery store.
  3. There isn't __________ time left before the movie starts.
  4. She has __________ books on her shelf.
  5. I need __________ information before I can make a decision.
  6. We have __________ milk in the refrigerator.
  7. There are __________ students in the classroom.
  8. He has __________ experience in programming.
  9. I have __________ things to do today.
  10. They have __________ problems to solve.
  11. Is there __________ sugar in the coffee?
  12. I have __________ work to finish before the end of the day.
  13. They bought __________ new furniture for their living room.
  14. There are __________ clouds in the sky today.
  15. We need __________ volunteers for the charity event.
  1. many
  2. a few / a lot of
  3. much
  4. a lot of / a few / few
  5. a little bit of / a lot of 
  6. a little bit of / a lot of / little
  7. a lot of / few / a few
  8. little / a little / a lot of
  9. a lot of / a few / few
  10. a lot of / few / a few
  11. a little / little / much
  12. a lot of / little / a little
  13. a lot of / little / a little bit of
  14. a few / few / a lot of
  15. a few / few / a lot of

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Who, which, whose
  • Who --> Verwijst naar mensen
  • That is the man who helped me find the exit.

  • Which --> verwijst naar dieren of dingen
  • An elephant is an animal which has a large trunk.
  • That pen, which has a red cap, is very dirty.

  • Whose --> verwijst naar bezit van mens/dier/ding
  • The girl, whose brother is in my class, is very cute.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

That
That --> Als vervanging van who of which:

Mag alleen gebruikt worden wanneer er geen komma in de zin staat

That is the man who/that helped me.
That man, who helped me yesterday, has brown hair.
The dog, which has grey fur, is very fast.
The dog which/that has grey fur is very fast.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Extra
  • Whom --> om te verwijzen naar een persoon achter een voorzetsel
  • That's the woman for whom I bought some flowers.
  • To whom did you send that letter?

  • Geen relative pronouns --> Wanneer who of which direct gevolgd wordt door een zelfstandignaamwoord+ werkwoord
  • The boy (who/that) I like is kind.
  • The dog (which/that) I found was incredibly muddy.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


§2.5 Degrees of comparison

Trappen van vergelijking

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

-er / -est
Bij woorden van één lettergreep gaan de trappen als volgt:

big - bigger than - the biggest
tall - taller than - the tallest
white - whiter than - the whitest

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

more / most
Bij woorden van twee of meer lettergrepen gaan de trappen als volgt:

beautiful / more beautiful than / the  most beautiful
interesting / more interesting than / the most interesting
stunning / more stunning than / the most stunning

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

(not) as ... as
Als je wilt zeggen dat 2 dingen (niet) hetzelfde zijn dan gebruik je as ... as (net zo ... als)

You're as tall as my brother.
She is not as old as her cousin.
Your girlfriend is almost as pretty as mine.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitzondering 1
Woorden van twéé lettergrepen op -y krijgen ook -er / -est

Happy / Happier than / The happiest
Pretty / Prettier than / The prettiest


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitzondering 2
Uit je hoofd leren
Good / better than / the best
Bad / worse than / the worst
Little / less than / the least (quantity)
many - much / more than / the most

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


§3.2 Present Perfect

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer Present Perfect?
  1. Iets is eerder in het verleden begonnen en is nu nog steeds zo:
    I have lived here for ten years already.
  2. Als iets net is afgelopen en heeft nu een gevolg:
    I have just lost my keys! (gevolg: je kan je huis niet in)
  3. Als iets in het verleden is gebeurd maar het is onbekend wanneer:
    My parents have bought a dog.
  4. Om te vertellen wat je tot nu toe wel/niet gedaan hebt.
      I have never seen that film before.
Signaalwoorden: for, yet, never, ever, just, already, since, latel, recently
Ezelsbrug = FYNE JAS

Slide 16 - Tekstslide

ezelsbrug = fyne jas
welk signaalwoord zit niet in fyne jas = lately {maar hoort er wel bij}
F staat voor = for
Y staat voor = yet
N staat voor = never
E staat voor = ever
J staat voor = just
A staat voor = already
S staat voor = since
Hoe ziet de Present Perfect er uit?
  • Have + voltooid deelwoord
  • I, you, we, they
  • Has + voltooid deelwoord
  • he, she, it
  • Regelmatig: hele werkwoord + ed
  • Onregelmatig: 3e vorm

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vragen en ontkenningen
  • Vragen: Zet have of has vooraan de zin:
  • Have you bought that dog yet?
  • Ontkenningen: zet not achter have of has
  • He has not won the lottery.

  • Je gebruikt dus altijd hetzelfde hulpwerkwoord en voltooid deelwoord!

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1 Sarah __________ (finish) her homework.
2 They __________ (visit) Paris several times.
3 The company __________ (not, announce) the new product yet.
4 He __________ (read) three books this month.
5 Maria __________ (live) in this city for five years.
6 We __________ (not, eat) at that restaurant before.
7 The kids __________ (already, play) soccer today.
8 I __________ (lose) my keys. Can you help me find them?
9 How many countries __________ you __________ (visit) in your life?
10 She __________ (never, try) sushi before.
  1. has finished
  2. have visited
  3. has not announced
  4. has read
  5. has lived / has been living
  6. have not eaten
  7. have already played
  8. have lost
  9. have you visited
  10. has never tried 

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


§3.4 Modal Verbs
Kunnen/mogen

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vermogen, vaardigheid of mogelijkheid
  •  Can --> alleen bij de tegenwoordige tijd (kunnen)
  • I can help you with that if you want
  • Could --> 'zou kunnen'
  • I could help you with that if you want
  • Could --> verleden tijd van can
  • I couldn't go to the beach yesterday
  • Am/Is/Are/Was/Were/Will be + able to --> gebruikt in alle tijden
  • I wasn't able to help him yesterday, I'm not able to help today either, but I will be able to help him tomorrow.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Toestemming
  • Can --> alleen in tegenwoordige tijd 
  • Dad said I can stay over tonight
  • Could --> alleen in verleden tijd
  • Dad told me that I could stay over last week
  • Be allowed to --> alle tijden
  • I was allowed to stay up until 11pm yesterday
  • I will not be allowed to go on holiday if I don't pass my exams

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beleefde vragen stellen
  • Can --> minder beleefd, vooral met vrienden
  • Can you help me with my homework?

  • Could --> beleefder, met onbekenden of oudere mensen
  • Dad, could you help me with my chores? 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

was/were able to
  • Om aan te geven dat je op één bepaald moment in het verleden in staat was om iets te doen
  • I was able to buy that new PS5 game for very cheap yesterday. 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


§3.5 moeten

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Have to
  • Om aan te geven dat iets noodzakelijk is of moet
    You have to believe me!
    You had to be there to see it.

  • Om aan te geven dat iets niet hoeft
    You don't have to come to work today.
    She won't have to work anymore if she wins the lottery.

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Must
  • Om aan te geven dat iets (niet) moet (formeel, wetten, regels)
    You must put your mobile phone in your locker.
     You must not drive too fast or you will get a fine.

  • Om een logische conclusie aan te geven
    She's just run a marathon so she must be tired.
    He must not have studied otherwise he would have passed the test

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Should
  • Om een advies te geven of te zeggen dat iets (niet) zou moeten
    You should brush your teeth twice a day.
    You shouldn't mistreat people.
     

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies