Les 11 - Oefentoets bespreken

Welkom AH3F!
  • We zorgen voor een veilige leeromgeving
  • We laten elkaar uitpraten
  • We laten elkaar en elkaars spullen met rust
  • We letten op ons taalgebruik
  • Spullen compleet
Jas uit
Tas van tafel
Oefentoets + antwoorden op tafel
1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandMiddelbare schoolvmbo g, havoLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welkom AH3F!
  • We zorgen voor een veilige leeromgeving
  • We laten elkaar uitpraten
  • We laten elkaar en elkaars spullen met rust
  • We letten op ons taalgebruik
  • Spullen compleet
Jas uit
Tas van tafel
Oefentoets + antwoorden op tafel

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
- Oefentoets bespreken
- Volgend lesuur: een onderwerp behandelen?

Slide 2 - Tekstslide

Vraag 1. 
Geef aan of onderstaande bewering juist of onjuist is.
1 In een tekst met een verklaringsstructuur past een middenstuk met onder andere gevolgen en oplossingen. [juist|onjuist]

Slide 3 - Tekstslide

Vraag 1. 
Geef aan of onderstaande bewering juist of onjuist is.
In een tekst met een verklaringsstructuur past een middenstuk met onder andere gevolgen en oplossingen. 
juist

1 punt

Slide 4 - Tekstslide

Vraag 2. 
Wat is het onderwerp van de tekst? 

Slide 5 - Tekstslide

Vraag 2. 
Wat is het onderwerp van de tekst? 
De geschiedenis van het ijsje

2 punten

Slide 6 - Tekstslide

Vraag 3. 
Welke structuur heeft de tekst?
 A probleem-oplossingsstructuur
 B verklaringsstructuur
 C verleden-heden(-toekomst)structuur

Slide 7 - Tekstslide

Vraag 3. 
Welke structuur heeft de tekst?
 A probleem-oplossingsstructuur
 B verklaringsstructuur
 C verleden-heden(-toekomst)structuur

2 punten

Slide 8 - Tekstslide

Vraag 4. 
Waaraan herken je de tekststructuur? Noteer drie kernmerken.

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 4. 
Waaraan herken je de tekststructuur? Noteer drie kernmerken.
uit de 11e eeuw (al. 1),
van 1589 (al. 2),
in de 19e eeuw (al. 3),
tegen het einde van de 19e eeuw (al. 4),
voor de Eerste Wereldoorlog (al. 4),
Tijdens de Eerste Wereldoorlog (a. 5),
in 1927 (al. 5),
in 1929 (al. 5),
na de oorlog (al. 6),
in de jaren zestig (al. 6),
in 1962 (al. 6),
vijftig jaar later (al. 6).

3x1 punt

Slide 10 - Tekstslide

Vraag 5. 
Geef de eerste drie alinea's van de tekst weer in een schema van twee kolommen. Noteer in de linkerkolom een tijdsaanduiding en noteer in de rechterkolom wat er op dat moment of in die periode gebeurde.

(8x0.5 punt)

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 6. 
Welke twee manieren van ijs produceren worden er genoemd in de alinea's 4 en 5?

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 6. 
Welke twee manieren van ijs produceren worden er genoemd in de alinea's 4 en 5?

(1) ambachtelijk (door Italiaanse immigranten en Nederlandse banketbakkers); 
 (2) fabrieksmatig (door de Amsterdamsche Melkinrichting en later door de grote ijsfabrikanten)

2 punten

Slide 14 - Tekstslide

Vraag 7. 
Met welk doel heeft de schrijver deze tekst geschreven? Kies het juiste antwoord en vul het aan met een verwijzing naar de tekst:
 A activeren, want
 B amuseren, want …
 C informeren, want …
 D overtuigen, want …

Slide 15 - Tekstslide

Vraag 7. 
Met welk doel heeft de schrijver deze tekst geschreven? Kies het juiste antwoord en vul het aan met een verwijzing naar de tekst:
C informeren, want hij wil kennis op de lezer overbrengen over de geschiedenis van het ijsje.

2 punten

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 8.
8 Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?

 A Al in een Arabisch geschrift uit de 11e eeuw staat voor het eerst beschreven hoe je ijs maakt.

 B Het ijsje werd vooral populair toen steeds meer huishoudens in de jaren zestig een vriezer kregen.

 C IJsjes bestaan al sinds 1589 en zijn vanuit Italië populair geworden in de rest van Europa.

 D Lange tijd was ijs een luxeartikel, maar in de 19e eeuw kwam daar geleidelijk verandering in.

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 8.
8 Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?

 A Al in een Arabisch geschrift uit de 11e eeuw staat voor het eerst beschreven hoe je ijs maakt.

 B Het ijsje werd vooral populair toen steeds meer huishoudens in de jaren zestig een vriezer kregen.

 C IJsjes bestaan al sinds 1589 en zijn vanuit Italië populair geworden in de rest van Europa.

 D Lange tijd was ijs een luxeartikel, maar in de 19e eeuw kwam daar geleidelijk verandering in.
2 punten

Slide 18 - Tekstslide

Vraag 9, 10, 11 & 12.
9 Omgrenzen 

10 Populatie 

11 Sceptisch
 
12 Streven naar 

Slide 19 - Tekstslide

Vraag 9, 10, 11 & 12.
9 0,5 pt     omgrenzen – van alle kanten beperken
10 0,5pt    populatie – volk; gemeenschap
11 0,5pt     sceptisch – kritisch twijfelend
12 0,5pt    streven naar – zich inspannen voor


Slide 20 - Tekstslide

Vraag 13, 14, 15 & 16
Noteer bij elke opdracht de stijlfiguur die gebruikt is.
Kies uit: climax, drieslag, herhaling, omgekeerde climax, opsomming en tegenstelling.

13 ‘Het enige wat hem interesseert is geld, geld en nog eens geld!’, zei de actrice over de producent van haar nieuwe film.

14 Eerst was hij Nederlands kampioen, daarna Europees en vervolgens won hij ook nog goud op de Olympische Spelen.

15 De slogan van Madurodam luidde ooit: ‘Beleef waarin een klein land groot is’.

16 Mijn broer begon als agent, maar hij promoveerde al snel tot hoofdagent, daarna tot brigadier en inmiddels is hij inspecteur.

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 13, 14, 15 & 16
Noteer bij elke opdracht de stijlfiguur die gebruikt is.
Kies uit: climax, drieslag, herhaling, omgekeerde climax, opsomming en tegenstelling.

13 ‘Het enige wat hem interesseert is geld, geld en nog eens geld!’, zei de actrice over de producent van haar nieuwe film.
herhaling

14 Eerst was hij Nederlands kampioen, daarna Europees en vervolgens won hij ook nog goud op de Olympische Spelen.
climax

15 De slogan van Madurodam luidde ooit: ‘Beleef waarin een klein land groot is’.
tegenstelling

16 Mijn broer begon als agent, maar hij promoveerde al snel tot hoofdagent, daarna tot brigadier en inmiddels is hij inspecteur.
climax
4x1 punt

Slide 22 - Tekstslide

Vraag 17 & 18. 
 Geef aan of er in de zin sprake is van letterlijk of figuurlijk taalgebruik.
17 Mijn oom en tante hebben hun vakantie altijd in Nederland doorgebracht, maar deze zomer gaan ze eens over de grens kijken. [letterlijk|figuurlijk]


18 Joep is in het weekend altijd vroeg op, maar zijn zusje Maya ligt het liefst tot halverwege de ochtend op één oor. [letterlijk|figuurlijk]

Slide 23 - Tekstslide

Vraag 17 & 18. 
 Geef aan of er in de zin sprake is van letterlijk of figuurlijk taalgebruik.
17 Mijn oom en tante hebben hun vakantie altijd in Nederland doorgebracht, maar deze zomer gaan ze eens over de grens kijken. 
figuurlijk


18 Joep is in het weekend altijd vroeg op, maar zijn zusje Maya ligt het liefst tot halverwege de ochtend op één oor.
figuurlijk

2x1 punt

Slide 24 - Tekstslide

Vraag 19. 
Geef aan of onderstaande bewering juist of onjuist is.

Een bijvoeglijke bijzin is geen zinsdeel, maar een zinsdeelstuk, net als een gewone bijvoeglijke bepaling. [juist|onjuist]

Slide 25 - Tekstslide

Vraag 19. 
Geef aan of onderstaande bewering juist of onjuist is.

Een bijvoeglijke bijzin is geen zinsdeel, maar een zinsdeelstuk, net als een gewone bijvoeglijke bepaling.
juist

1 punt

Slide 26 - Tekstslide

Vraag 20 & 21. 
Noteer uit onderstaande zinnen alle bijvoeglijke bepalingen en bijvoeglijke bijzinnen. Zet erbij bij welk woord ze horen.
Bijvoorbeeld: lieve = bijv.bep > kitten

20 De enorme feesttent die gisteren op het plein is neergezet, is vannacht door de storm omvergeblazen.

21 Helaas heb ik de vriend aan wie ik mijn trainingsjack had uitgeleend, al een lange tijd niet meer gezien.

Slide 27 - Tekstslide

Vraag 20 & 21. 
20 De enorme feesttent die gisteren op het plein is neergezet, is vannacht door de storm omvergeblazen.
enorme = bijv.bep → feesttent 
die ... neergezet = bijv.bijzin → feesttent 

21 Helaas heb ik de vriend aan wie ik mijn trainingsjack had uitgeleend, al een lange tijd niet meer gezien.
aan … uitgeleend = bijv.bijzin → vriend
lange = bijv.bep → tijd

Slide 28 - Tekstslide

Vraag 22 & 23. 
Noteer van onderstaande zinnen de bijzinnen. Geef van elke bijzin aan of hij een zinsdeel of een zinsdeelstuk is. Noteer ook de naam van het zinsdeel (ow, ng/wg, lv enz.).

22 Heb je de jongen van wie je die vrijkaartjes voor het concert gekregen hebt, ontmoet in het cafeetje dat we vorige week ontdekten?

23 De automobilist die het ongeluk veroorzaakt had, werd door de agenten meegenomen naar het politiebureau, omdat ze een sterke alcoholgeur roken.

Slide 29 - Tekstslide

Vraag 22 & 23. 
22 Heb je de jongen van wie je die vrijkaartjes voor het concert gekregen hebt, ontmoet in het 
cafeetje dat we vorige week ontdekten?
van … heeft = zinsdeelstuk – lv
dat … ontdekten = zinsdeelstuk – bwb

23 De automobilist die het ongeluk veroorzaakt had, werd door de agenten meegenomen naar het politiebureau, omdat ze een sterke alcoholgeur roken.
die … had = zinsdeelstuk – ow
omdat … roken = zinsdeel – bwb 

Slide 30 - Tekstslide

Vraag 24. 
Maak een zin met daarin twee bijv.bep, een bijv.bijzin en een lv-zin.

Noteer de zin en zet streepjes tussen de zinsdelen. De zin mag niet uit deze toets komen.

Slide 31 - Tekstslide

Vraag 24. 
Maak een zin met daarin twee bijv.bep, een bijv.bijzin en een lv-zin.

De prachtige zonsondergang, die zich langzaam achter de bergen verschool, bracht een gevoel van rust in de harten van de vermoeide reizigers.

Slide 32 - Tekstslide

Vraag 25. 
Vul de zin met het juiste woord aan.

Na woorden als alles, enige, niets en veel gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord […].

Slide 33 - Tekstslide

Vraag 25. 
Vul de zin met het juiste woord aan.

Na woorden als alles, enige, niets en veel gebruik je het betrekkelijk voornaamwoord wat

Slide 34 - Tekstslide

Vraag 26 & 27. 
Kies het juiste verwijswoord.
26 In de krant las ik dat het bedrijf [dat|wat] zich vorig jaar op het industrieterrein vestigde, nu al gaat uitbreiden.

27 De klant had zowel zijn portemonnee als zijn pinpas niet bij zich, [dat|wat] de winkelier nogal vervelend vond.

Slide 35 - Tekstslide

Vraag 26 & 27. 
Kies het juiste verwijswoord.
26 In de krant las ik dat het bedrijf dat zich vorig jaar op het industrieterrein vestigde, nu al gaat uitbreiden.

27 De klant had zowel zijn portemonnee als zijn pinpas niet bij zich, wat de winkelier nogal vervelend vond.

Slide 36 - Tekstslide

Vraag 28 & 29.
Neem de betrekkelijke voornaamwoorden uit de zinnen over. Zet erachter wat het antecedent is.
28 Mijn opa schonk zijn schilderijen aan een museum, dat enkele stukken meteen tentoonstelde.


29 Brutale inbrekers in Antwerpen hebben vanuit rioolbuizen een gang gegraven die midden in een ruimte met bankkluisjes uitkwam.

Slide 37 - Tekstslide

Vraag 28 & 29.
28 Mijn opa schonk zijn schilderijen aan een museum, dat enkele stukken meteen tentoonstelde.
dat → (een) museum

29 Brutale inbrekers in Antwerpen hebben vanuit rioolbuizen een gang gegraven die midden in een ruimte met bankkluisjes uitkwam.
die → (een) gang 

Slide 38 - Tekstslide

Vraag 31. 
Waarom is er wel een apostrof nodig in Mariska’s broertje en niet in Marijkes zusje? 

Slide 39 - Tekstslide

Vraag 31. 
Waarom is er wel een apostrof nodig in Mariska’s broertje en niet in Marijkes zusje? 

Omdat er bij Mariskas broertje een uitspraakprobleem is en bij Marijkes zusje niet.

Slide 40 - Tekstslide

Vraag 32. 
Waarom staan er accenten in de zin Jort heeft twéé auto’s en geen drie?

Slide 41 - Tekstslide

Vraag 32. 
Waarom staan er accenten in de zin Jort heeft twéé auto’s en geen drie?

Om ervoor te zorgen dat het woord twee klemtoon krijgt.

Slide 42 - Tekstslide

Vraag 33, 34 & 35. 
Neem de woorden over en plaats zo nodig een trema.

geinteresseerd
goeiig 
ministeriele

Slide 43 - Tekstslide

Vraag 33, 34 & 35. 
Neem de woorden over en plaats zo nodig een trema.

geïnteresseerd
goeiig (geen verbetering)
ministeriële


Slide 44 - Tekstslide

Vraag 36.
36 Welke woorden zijn correct gespeld?
 A asyl
 B conciërge
 C documaintère
 D kopie
 E penicilline
 F ruïneren
 G sousterrain



Slide 45 - Tekstslide

Vraag 36.
36 Welke woorden zijn correct gespeld?

 B conciërge
 D kopie
 E penicilline
 F ruïneren 




Slide 46 - Tekstslide

Vraag 37 & 38.
Maak met elk van de volgende werkwoorden een correcte zin van minimaal acht woorden.

37 vermiste
38 besteedt

Slide 47 - Tekstslide

Vraag 37 & 38.
37 vermiste
De hele stad maakt zich ernstig zorgen om de vermiste (bn) jongen.

38 besteedt
Volgens mijn moeder besteedt (pvtt) mijn zus veel te veel tijd aan sociale media.
 

Slide 48 - Tekstslide