beeldspraak

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

H1

Slide 3 - Tekstslide

Definities
Vergelijking: "Beeldspraak waarbij je iets wat er echt is (het object), vergelijkt met iets anders wat erop lijkt (het beeld); het object en beeld worden vaak verbonden door deze woorden: als (een) ..., lijkt wel (een) ..., zo ... als (een) ... etc."

Metafoor: "Beeldspraak waarbij object en beeld samenvallen; het object wordt vervangen door het beeld". 




Slide 4 - Tekstslide

De kamer van jou is het object.
De zwijnenstal is het beeld waarmee de kamer wordt vergeleken.

Slide 5 - Tekstslide

Het object (de speler) wordt hier niet genoemd.  Het beeld is een giraf.
Onze giraf was dit jaar weer topscorer.
Metafoor

Slide 6 - Tekstslide

Vergelijking:

Jij (object) zingt als een nachtegaal (beeld).

Je (object) danst als een hark (beeld)!

Mevrouw Eijgermans (object) is echt een heks (beeld) soms!

 

Metafoor:
 
Er stond vanavond een nachtegaaltje (beeld) op het podium.

Moet je die hark (beeld) zien dansen!

We hebben straks les van die heks (beeld).

Slide 7 - Tekstslide

Spreekwoorden en uitdrukkingen
Een spreekwoord is ook een metafoor: er wordt iets anders bedoeld dan er letterlijk staat, en wat er bedoeld wordt (het object) wordt niet genoemd:
De appel valt niet ver van de boom.
Wie een kuil graaft voor een ander, valt er zelf in.

Ook uitdrukkingen kunnen metaforen zijn:
In het onderzoek naar MH17 wil Rutte de onderste steen boven hebben.
Het staat als een paal boven water dat Nederland kansloos is op het EK.

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Voorbeelden
Een verlegen zonnetje knipoogde ons 's ochtends toe.

Mijn auto had er in de winter zoals vanouds weinig zin in.

Toen ik 's avonds naar bed ging, keek mijn huiswerk me vanaf mijn bureau beschuldigend aan.

Slide 10 - Tekstslide

Wat zijn stijlfiguren?

Het doelbewuste gebruik van één of meer woorden die afwijken van de gebruikelijke betekenis.

Dit om:
De aandacht te trekken, een punt te maken of iets te verduidelijken.


Slide 11 - Tekstslide

Leerdoelen
Je weet wat stijlfiguren zijn
Je weet wat een parallellisme is en kunt deze herkennen
Je weet wat een opsomming is en kunt deze herkennen
Je weet wat een anthitese is en kunt deze herkennen
Je weet wat een paradox is en kunt deze herkennen
Je weet wat een retorische vraag is en kunt deze herkennen


Slide 12 - Tekstslide

Parallellisme
-Een bepaalde zinsbouw komt steeds op dezelfde manier terug. 
-Beïnvloedt de vloeiendheid en het tempo van een gedicht.

Als hij slaapt, laat ik hem slapen
als hij eet, laat ik hem eten
als hij leest, praat ik hem niet
de oren van het hoofd
Sylvia Hubers

Slide 13 - Tekstslide

Opsomming
De dichter trekt de aandacht naar een woord of woordgroep. 

Ik zocht in zeeën,bossen,bergen,dromen,
Nimmermeer rustig tot de plek gekomen, 
Waar zij verborgen als een bloesem was 
Onder 't in lange herfst gewoekerd gras. 
 (J.J. Slauerhoff) 

 

Slide 14 - Tekstslide

Antithese
Tegenstelling: woorden of zinnen die een tegengestelde mededeling bevatten, staan bij elkaar.

Wij voeren geen bittere oorlog
onze wraak is zoet
Diana Ozon

Slide 15 - Tekstslide

Paradox
'Schijnbare tegenstelling': tegengestelde begrippen worden toch aan elkaar verbonden. 

We moeten vechten voor de vrede.

Slide 16 - Tekstslide

Wat is een antithese?
A
Een tegenstelling
B
Een versterkende betekenis
C
Een verzwakkende betekenis
D
Een schijnbare tegenstelling

Slide 17 - Quizvraag

In welke zin is er sprake van een antithese?
A
Ik heb voor goed geld slechte spullen gekocht.
B
Scheen er maar een beetje licht!
C
Doen is weten!
D
Dit is een lange, maar dunne plank.

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een paradox?
A
Een tegenstelling
B
Een sterke betekenis
C
Een verzwakkende betekenis
D
Een schijnbare tegenstelling

Slide 19 - Quizvraag

In welke zin is er sprake van een paradox?
A
's Lands grootste kruidenier gaat op de kleintjes letten.
B
Weinig alcohol kan te veel zijn.
C
Samen zijn is gezellig.
D
Uit dit kleine nestje kwamen genoeg vogels.

Slide 20 - Quizvraag

Retorische vraag: De bedoeling van de retorische vraag is niet een antwoord te krijgen, m.a.w. het is
in feite geen vraag, maar een nadrukkelijke mededeling in de vorm van een vraag.
  • Leraar: "Je wilt toch later goed verdienen?"
  • Ongeduldige reiziger: "Hebben ze hier weleens van op tijd rijden gehoord?"
  • Hoe dom kun je zijn? 
  • Dat begrijpt toch iedereen?

Slide 21 - Tekstslide

Definitie
Stijlfiguren zijn ongebruikelijke taaluitingen die niet -zoals beeldspraak- figuurlijk bedoeld worden, maar ze laten de lezer of luisteraar wel nadenken over de boodschap. Doordat de vorm van de boodschap apart is, valt de boodschap meer op. Soms heeft een stijlfiguur een humoristisch of vervreemdend effect. We onderscheiden de volgende soorten:

herhaling, climax, anti-climax, antithese, paradox, hyperboolretorische vraageufemisme, pleonasme, tautologie

Slide 22 - Tekstslide

Herhaling
Je noemt een woord of woordgroep een paar keer, om zo nadruk te leggen op de boodschap. 

Voorbeeld: 

Jij denkt alleen maar aan geld, geld en nog eens geld!

Slide 23 - Tekstslide

Climax
Er is sprake van een opsomming die steeds in kracht toeneemt.

Voorbeeld:

Met die cabaretier is het altijd lachen, gieren, brullen.
Het zijn dure uren, dagen, maanden en jaren.

Slide 24 - Tekstslide

Anti-climax
Een anticlimax kan twee betekenissen hebben: 
1. Een opsomming die steeds in kracht afneemt
Pieter schreeuwde het uit van de pijn, daarna zat hij nog een tijdje te huilen, en ten slotte snikte hij nog wat na.

2. Na een opbouw van spanning een tegenvallend slot ervaren.

Ik ontmoette in de kroeg een prachtige vrouw; we raakten aan de praat, we flirtten wat, en uiteindelijk liepen we samen naar buiten. Maar ze had al een vriend, dus ik liet het er maar bij zitten.


Slide 25 - Tekstslide

Climax


Een climax bouwt op naar een hoogtepunt:


groot, groter, grootst

rijk, rijker, rijkst

3, 2, 1,... KaBOOOM!

Anti-climax


Een ant-climax bouwt op naar een hoogtepunt, maar heeft een teleurstellende afloop.


Groot, groter, nog groter, klein

3, 2, 1,... plof


Slide 26 - Tekstslide

Hyperbool
Een hyperbool is een sterke overdrijving. Door heel erg te overdrijven krijg je soms een humoristisch effect.

Voorbeeld:
Voor de tienduizendste keer: hou nou eens op met overdrijven! 
Het duurde eeuwen voordat ze de telefoon opnam.
Ik verveel me dood!

Slide 27 - Tekstslide

Eufemisme 
Op sommige woorden of onderwerpen rust een taboe: het is niet netjes om er vrijuit over te spreken. Dat komt omdat er schaamte of ongemak in het spel is. Vaak kiezen mensen dat voor zachtere bewoordingen. 

Voorbeeld: 
Mijn moeder is interieurverzorgster. (schoonmaakster)
Ze zit tussen twee banen in. (werkloos)
Oma is heengegaan. (dood)

Slide 28 - Tekstslide

Retorische vraag
Op sommige vragen hoeft de steller geen antwoord, omdat het meer een mededeling is dan een vraag. 

Voorbeeld:
Een leraar tegen z'n klas: 'Denk je dat ik dit nog een keer ga uitleggen? '
Ben jij helemaal gek geworden?



Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Vraag 2: Is dit een retorische vraag: ja of nee?
Weet u de weg naar het station?

Slide 31 - Open vraag

Vraag 2: Is dit een retorische vraag: ja of nee?
Kun je niet een beetje uit je doppen kijken?

Slide 32 - Open vraag

Vraag 2: Is dit een retorische vraag: ja of nee?
Ben je wel helemaal normaal?

Slide 33 - Open vraag

Tautologie
Een tautologie is het verschijnsel dat in een woordgroep of zin twee elementen staan die hetzelfde betekenen en van dezelfde woordgroep zijn. Soms zijn tautologieën taalfouten.
Voorbeeld:
Wij waren verplicht onze handen te moeten wassen.
Natuurlijk zullen we vanzelfsprekend snel reageren.

Soms is een tautologie een vaste uitdrukking. Zo'n tautologie is niet fout, maar een verfraaiing van je zin. 
In vuur en vlam
Nooit of te nimmer
In zak en as

Slide 34 - Tekstslide

2

Slide 35 - Video

01:10
Wat is een pleonasme? Noem ook een voorbeeld.

Slide 36 - Open vraag

01:45
Wat is een tautologie? Noem ook een voorbeeld.

Slide 37 - Open vraag