Les 24: Laatste les H5 Elasticiteit

1 / 30
volgende
Slide 1: Video
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Video

Inkomenselasticiteit
De inkomenselasticiteit is een vermenigvuldigingsfactor die aangeeft in welke mate de uitgaven voor een bepaald product reageren op een inkomensverandering.

Slide 2 - Tekstslide

Formule

Slide 3 - Tekstslide

Voorbeeld:
Door een inkomensstijging van 5% neemt de vraag naar een bepaald goed met 2,5% toe. 
De inkomenselasticiteit bedraagt dan + 0,5.
Vermenigvuldigen van het inkomen met 0,5 geeft de verwachte stijging van de vraag

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Inferieure goederen: Ei < 0
Een negatieve elasticiteit duidt op een negatief verband tussen een inkomensverandering en een vraagverandering. Als men dus meer gaat verdienen, koopt men er minder van. 

Goederen waarvan men minder gaat kopen naarmate het inkomen stijgt, ervaren de consumenten blijkbaar als “minderwaardige goederen” (=inferieur). Men heeft, indien men het zich kan veroorloven, liever een ander/beter product. 

Als voorbeeld van inferieure goederen kun je denken aan vakantie in eigen land (bij een hoger inkomen gaat men naar het buitenland) of aan gehakt (bij een hoger inkomen koopt men vaker biefstuk i.p.v. gehakt).

Slide 6 - Tekstslide

Indifferente goederen: Ei = 0
Een elasticiteit met de waarde 0 duidt erop dat er geen verband is tussen een inkomensverandering en een vraagverandering. Zowel een inkomensstijging als een inkomensdaling leiden niet tot verandering van de vraag.

Slide 7 - Tekstslide

Noodzakelijke goederen: 0 < Ei < 1
Indien de waarde van de inkomenselasticiteit tussen de 0 en de 1 ligt, is er sprake van een (zwak) positief verband:
de consument gaat wel méér van het product kopen als het inkomen stijgt, maar de vraag reageert minder dan evenredig op het inkomen. 

De vraag stijgt dus minder hard dan het inkomen.

Slide 8 - Tekstslide

Luxe goederen: Ei > 1
Indien de waarde van de inkomenselasticiteit groter dan 1 is, is er sprake van een (sterk) positief verband:
de consument gaat (veel) méér van het product kopen als het inkomen stijgt, waarbij zelfs geldt dat de vraag meer dan evenredig reageert op het inkomen. 

De vraag neemt dus meer toe dan het inkomen.

Slide 9 - Tekstslide

De inkomenselasticiteit (Ei) is 1,1
Met welk soort goed hebben we te maken?
A
Inferieur goed
B
Normaal goed
C
Luxe goed

Slide 10 - Quizvraag

Als het gemiddeld besteedbaar inkomen in Nederland daalt van € 30.000 naar € 28.500, daalt de vraag naar games met 10%.

De inkomenselasticiteit van de vraag naar games is dan .....
A
-0,5
B
-2
C
+0,5
D
+2

Slide 11 - Quizvraag

Als het gemiddeld besteedbaar inkomen in Nederland stijgt van € 25.000 naar € 30.000, stijgt de vraag naar games met 25%.
De inkomenselasticiteit van de vraag naar games is dan ....
A
0,8
B
0,96
C
1,04
D
1,25

Slide 12 - Quizvraag

Als de inkomenselasticiteit negatief is, is er sprake van ….
A
elastische goederen
B
inelastische goederen
C
inferieure goederen
D
noodzakelijke goederen

Slide 13 - Quizvraag

De inkomenselasticiteit van een goed is: Ei = 0,5. Wat gebeurt er met de vraag als het inkomen stijgt?
A
De vraag stijgt, omdat Ei positief is.
B
De vraag daalt, omdat Ei inelastisch is.
C
De vraag blijft gelijk, omdat het goed inferieur is.

Slide 14 - Quizvraag

Bij inkomenselasticiteit onderscheiden we deze goederen:
A
Complementaire en substitutie
B
Elastisch en inelastisch
C
Homogeen en hetrogeen
D
Inferieur, normale, noodzakelijke en luxe

Slide 15 - Quizvraag

De inkomenselasticiteit is -0,5. Wat welke type goed is hier sprake?
A
Noodzakelijk goed
B
Luxegoed
C
Inferieur goed

Slide 16 - Quizvraag

Als voor een goed geldt dat de inkomenselasticiteit van de vraag gelijk is aan +1,5 dan is er sprake van een
A
inferieur goed
B
primair goed
C
luxe goed
D
substitutiegoed

Slide 17 - Quizvraag

een luxe goed heeft een inkomenselasticiteit van
A
onder de nul
B
tussen de 0 en 1
C
boven de 1

Slide 18 - Quizvraag

De inkomenselasticiteit van een bepaald product bedraagt 0,85.
De vraag naar dit product is door een inkomensverandering met 7% toegenomen.
Hoeveel procent veranderde het inkomen in deze periode?
A
5,95%
B
8,24%
C
0,12%
D
Geen van de antwoorden is juist

Slide 19 - Quizvraag

Is de uitkomst van de inkomenselasticiteit (Ey) ook altijd negatief?
A
Ja, in alle gevallen
B
Nee, Ey is altijd positief
C
Nee, soms is Ey negatief, vaker positief

Slide 20 - Quizvraag

De waarde van de inkomenselasticiteit
van de vraag naar inferieure goederen is..
timer
0:20
A
..kleiner dan 0
B
..gelijk aan 0
C
..groter dan 0, maar kleiner dan 1
D
..groter dan 1

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het doel van inkomenselasticiteit?
A
Onderzoeken hoeveel mensen verdienen
B
onderzoeken v.h. effect inkomenswijzigingen op vraag producten
C
Onderzoeken v.h. effect prijswijzigingen op vraag producten.
D
Onderzoeken in hoeverre inkomen rekbaar is.

Slide 22 - Quizvraag

Zelf aan de slag
Maken: Vr. 5.15 t/m 5.20
Hoe? In stilte (10 min)
Klaar? Kijk de opgaven van H5 na
Morgen: start nieuwe lesbrief!

Slide 23 - Tekstslide

De inkomenselasticiteit (Ey) van een product is 0,2. Om wat voor soort product gaat het hier?
A
een inferieur product
B
een luxe product
C
een basis product
D
een normaal product

Slide 24 - Quizvraag


Als het gemiddeld besteedbaar inkomen in Nederland met 5% stijgt, stijgt de vraag naar elektrische fietsen met 7%. De inkomenselasticiteit van de vraag naar elektrische fietsen is dan ... 
A
0,71
B
1,02
C
0,98
D
1,4

Slide 25 - Quizvraag

Qv = -50P + 0,02Y + 80
P = 8, Y = 25.000.
Wat is de inkomenselasticiteit als Y wijzigt naar 24.000?
A
2,75
B
3,12
C
2,6
D
4,8

Slide 26 - Quizvraag

Als het gemiddeld besteedbaar inkomen in Nederland met 5 % stijgt, stijgt de vraag naar bromfietsen met 7%. De inkomenselasticiteit van de vraag naar bromfietsen is dan ...
A
0,71
B
0,98
C
1,02
D
1,4

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Slide 30 - Video