Hoofdstuk 2: de vervoeging van Engelse werkwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Programma

LEERDOEL:

Ik kan Engelse werkwoorden op de juiste manier vervoegen in de Nederlandse taal. 

Engelse werkwoorden die in het Nederlands gebruikt worden.

Vervoeging Engelse werkwoorden

Basisregel

De ik-vorm van een Engels werkwoord maak je door -en van het werkwoord af te halen (relaxen – relax; e-mailen – e-mail). Soms moet je alleen een -n verwijderen: racen – race; timen – time.      --> uitspraak! 

Let op!

Als het woord in het Engels eindigt op een dubbele medeklinker, schrijven we een enkele medeklinker (basketballen – basketbal), tenzij dit een andere uitspraak veroorzaakt (paintballen – paintball).

Dus hoe doen we dat?

Engelse werkwoorden vervoeg je net als Nederlandse zwakke werkwoorden.

1. In de tegenwoordige tijd enkelvoud schrijf je ik-vorm, ik-vorm + t of het hele werkwoord. Bijvoorbeeld: basketbal, basketbalt, basketballen.

2. In de verleden tijd en bij het voltooid deelwoord gebruik je ‘t (e) x - f (o) k s ch (aa) p. Het gaat daarbij om de laatste letter van de stam (hele werkwoord -en). Bijvoorbeeld: – mixen, ik mix, hij mixt, ik mixte, ik heb gemixt

– gamen, ik game, hij gamet, ik gamede, ik heb gegamed

Let op!

Soms krijg je een uitspraakprobleem wanneer je Engelse werkwoorden vervoegt.
Je behoudt dan soms de "e" om dit te voorkomen. 
Kijk maar eens:
Racen - stam = rac. 
Verleden tijd = racete, want racte klinkt niet goed. 

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

1. De computer crashed tijdens de les
2. De computer crasht tijdens de les
3. De computer crashet tijdens de les
4. De computer crash't tijdens de les

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

1. Hij gamet de hele dag.
2. Hij gamed de hele dag.
3. Hij gamt de hele dag.
4. Hij game't de hele dag.

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

1. De leerling stresste tijdens de toetsweek
2. De leerling streste tijdens de toetsweek
3. De leerling stressde tijdens de toetsweek
4. De leerling stresde tijdens de toetsweek

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

1. Gisteren racede ik naar huis
2. Gisteren racte ik naar huis
3. Gisteren racete ik naar huis
4. Gisteren racde ik naar huis

Mijn moeder stond een uur onder de....

1. does
2. douche
3. doeche
4. douch

Mijn kleine zusje draagt een ….

1. malot
2. majoo
3. majo
4. maillot

Voor Kerst vraag ik een ….

1. skatebord
2. sketeboard
3. skeetbord
4. skateboard

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën?

1. barbecuedde
2. barbecuede
3. barbecuete
4. barbecuette

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: timen?

1. timde
2. timdde
3. timete
4. timede

Engelse werkwoorden
Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: lunchen?

1. lunchte
2. lunchde
3. lunchtte
4. lunchdde

Engelse werkwoorden
Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij (racen)

1. racte
2. racette
3. racde
4. racete

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

1. Bob logt in en downloadt een document.
2. Bob logd in en download een document.
3. Bob logt in en download een document.
4. Bob logt in en downloat een document.

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

1. Hij heeft de hele dag gegamed.
2. Hij heeft de hele dag gegamet.
3. Hij heeft de hele dag gegamt.
4. Hij heeft de hele dag gegamd.

Welke stelling is waar?

1. Engelse werkwoorden vervoeg je anders dan Nederlandse.
2. Engelse werkwoorden gebruik je eigenlijk niet in het Nederlands.
3. De dubbele medeklinker aan het eind wordt altijd weggehaald.
4. De stam van een Engels werkwoord maak je door -en van het werkwoord af te halen.

Vervoeging Engelse werkwoorden
Kies de juiste schrijfwijze:

1. Hij gamet de hele dag.
2. Hij gamed de hele dag.
3. Hij gamt de hele dag.
4. Hij game't de hele dag.

Ik .... (appen) mijn beste vriend gisteren.

Mijn vader ........ (managen) vroeger altijd alles.

Zijn vriend (relaxen) gisteren bij hem thuis.

Hoeveel fout had je in de laatste 14 vragen?