20/9 nieuwsbericht 4.5 en 4.6 2h

  1. Telefoon in de tas en snel gaan zitten.
  2. In stilte pak je je iPad en log in op de LessonUP.
  3. Draai je iPad om.
  4. Pak dan je lesboek, schrift, leesboek en  etui.
  5. Ga lezen.
timer
20:00
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

  1. Telefoon in de tas en snel gaan zitten.
  2. In stilte pak je je iPad en log in op de LessonUP.
  3. Draai je iPad om.
  4. Pak dan je lesboek, schrift, leesboek en  etui.
  5. Ga lezen.
timer
20:00

Slide 1 - Tekstslide

OPBOUW NIEUWSBERICHT, TITELS EN (TUSSEN)KOPPEN
+ herhaling 4.1 t/, 4.5

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen hoe een nieuwsbericht is opgebouwd
  • kun je benoemen hoe koppen, onderkoppen en tussenkoppen werken
  • kun je benoemen welke tekstvormen je in de krant kunt vinden en kun je ze herkennen en benoemen
  • heb je geoefend met leesvaardigheid
  • heb je geoefend met alle lesstof van jaar twee, zakelijk lezen

Slide 3 - Tekstslide


Wat is een nieuwsbericht?
A
een tekst over een gebeurtenis
B
een tekst met iemands mening
C
een tekst met een instructie
D
een tekst met reclame

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het doel van een nieuwsbericht?
A
overhalen om iets te doen of kopen
B
informeren over een gebeurtenis
C
amuseren
D
overhalen om je mening te veranderen

Slide 5 - Quizvraag

De krant lezen: waarom en hoe?

De krant lezen: waarom en hoe?
De belangrijkste reden om een krant te lezen is kennisnemen van het nieuws: wat is er gaande in de wereld?
Elke lezer heeft zijn eigen voorkeur en belangstelling, en vrijwel niemand wil alles lezen. Daarom is de krant lezen vaak ook verkennend lezen. Om de lezer hierbij zo goed mogelijk van dienst te zijn, schrijven journalisten hun nieuwsberichten op een speciale manier. 

Slide 6 - Tekstslide

5 w-vragen en 1 h-vraag
Een journalist probeert altijd een zo volledig mogelijk verhaal te vertellen. Daarvoor wordt in de journalistiek een ezelsbruggetje gebruikt: de 5W1H-methode. Ze geven antwoord op de vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.
Wie: over wie gaat het nieuwsbericht? 
Wat: wat is er precies gebeurd? 
Waar: op welke plek is het gebeurd? Dit kan heel specifiek zijn, bijvoorbeeld een straatnaam 
Wanneer: op welke datum is het nieuwsfeit gebeurd of gaat er iets gebeuren? 
Waarom: waarom is het gebeurd? 
Hoe: hoe is het gebeurd? 

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld nieuwsbericht


Slide 8 - Tekstslide

Opbouw

Een nieuwsbericht is opgebouwd volgens de zogenaamde piramidestructuur. Dit betekent dat bovenin de piramide de belangrijkste informatie staat. Hoe verder je naar beneden gaat in de piramide, hoe minder belangrijk de informatie wordt. 
Let op: een nieuwsbericht bevat geen conclusie of samenvatting in de laatste alinea!

Slide 9 - Tekstslide

Opbouw
- De opbouw van een nieuwsbericht is niet driedelig: er is geen slot. 
- Het begint het met een opvallende kop (titel) en een, meestal vetgedrukte, inleiding (in krantenjargon ‘lead’ genoemd) waarin het nieuwsfeit duidelijk wordt beschreven. 
- Wat daarna volgt, is een uitwerking die kort of lang kan zijn.
- Hoe verder je doorleest in een nieuwsbericht, des te meer details (bijzaken) je tegenkomt. Wanneer je vindt dat je genoeg weet over het onderwerp, stop je met lezen. --> De schrijver van het bericht houdt rekening met deze manier van lezen.

Slide 10 - Tekstslide

Koppen
Een titel heet in de krant een kop. Een ondertitel is dus een onderkop.
Een tussenkopje in een artikel of nieuwsbericht geeft niet altijd precies aan waar het volgende tekstgedeelte over gaat. Hij past wel bij de eerstvolgende alinea, maar niet bij die daarna. De reden hiervoor is dat tussenkopjes in de krant (of in een tijdschrift) vooral de bedoeling hebben om de tekst leesbaarder te maken. Tussenkopjes hakken de tekst als het ware in stukken en zorgen voor afwisseling door het lettertype, de lettergrootte en eventueel de kleur van de letters. 

Slide 11 - Tekstslide

Tekstvormen in de krant (1)

Een krant is, elke dag opnieuw, een rijke verzameling van teksten. Behalve grote en kleine nieuwsberichten staan er allerlei andere tekstvormen in.
Een sportverslag is bedoeld om de lezer te informeren over een sportgebeurtenis, meestal een wedstrijd. Behalve feiten bevat zo’n verslag vaak ook subjectieve elementen: de journalist laat weten wat hij van de sportprestaties vindt.
Lezers schrijven e-mails om te reageren op wat ze in de krant hebben gelezen. De redactie kiest zo’n ingezonden brief uit en plaatst hem in de krant. Doordat lezers op deze manier bijdragen aan de discussie over maatschappelijke onderwerpen is de krant ook interactief.

Slide 12 - Tekstslide

Tekstvormen in de krant (1)

In een recensie geeft de auteur een beoordeling van een boek of een game, een film, een album et cetera. Behalve zijn mening, die hij hoort te onderbouwen met argumenten, zal hij ook een korte beschrijving moeten geven van wat hij beoordeelt. Lang niet alle krantenlezers hebben zelf het boek gelezen of de voorstelling bezocht. Recensies helpen de lezer om keuzes te maken en hun smaak te ontwikkelen.
Al deze tekstvormen komen voort uit verschillende schrijfdoelen. Sommige zijn objectief, andere subjectief. Als je de krant goed wilt begrijpen, is het belangrijk je telkens te realiseren wat voor soort tekst je leest.

Slide 13 - Tekstslide






Welke kenmerken 
van een nieuwsbericht 
herken je?

Slide 14 - Tekstslide

Nieuwsbericht in het kort

- Informerende tekst

- Krant of nieuwswebsite

- Objectief (alleen maar feiten)

- Actueel

- De eigen mening zou je  NIET  moeten weten



Slide 15 - Tekstslide

Nieuwsbericht in het kort

- Titel

- Naam schrijver of 'van onze verslaggever'

- Vetgedrukte plaatsnaam

- Inleiding (vetgedrukte eerste alinea of alinea's met hoofdzaken)

- Middenstuk (alinea's uitwerking van het nieuws, gaat van hoofdzaken, steeds meer naar bijzaken.)

- Slot (ontbreekt vaak)



Slide 16 - Tekstslide


Toets in de toetsweek:
Zakelijk lezen 4.1 t/m 4.6
Theorie kennen (= leren) en de theorie kunnen herkennen en toepassen (= oefenen) in teksten.
+ begrijpend lezen = oefenen

Slide 17 - Tekstslide

Inleiding
In de inleiding van een tekst probeert de schrijver de aandacht van de lezer te trekken. Er zijn meerdere manieren om dat te doen. Een schrijver kan:

  • het onderwerp van de tekst noemen;
  • een belangrijke vraag over het onderwerp stellen;
  • een probleem noemen;
  • een grappig of herkenbaar verhaaltje vertellen;
  • iemands persoonlijke ervaring vertellen;
  • de aanleiding noemen waarvoor de tekst geschreven is – er gebeurde iets, waardoor het logisch was om nu deze tekst te schrijven. Voorbeelden: er is een onderzoek gedaan, er is een boek verschenen, iets is in het nieuws of het is een bepaalde datum, periode of seizoen.



Slide 18 - Tekstslide

Alineaopbouw

De kernzin bevat de belangrijkste informatie van een alinea. Meestal staat de kernzin aan het begin of het eind van een alinea. De rest van de alinea bestaat dan uit toelichting en/of voorbeelden bij de kernzin. 

Er zijn ook andere mogelijkheden:
• Een alinea bevat helemaal geen kernzin. Alle zinnen van de alinea bevatten belangrijke informatie. Dit komt onder andere voor bij teksten in schoolboeken.
• De kernzin is de tweede zin van een alinea. De eerste zin van de alinea is dan een inleidende zin.
• De kernzin staat in het midden van de alinea.
• Soms zijn er twee kernzinnen. Het belangrijkste van de alinea is dan verdeeld over meer zinnen.

Slide 19 - Tekstslide

Kernzin - alinea
  • De kernzin is de zin waarin de belangrijkste informatie staat, de kern van de boodschap en DAARNA komt de rest (uitleg en voorbeelden).
  • De kernzin gaat altijd over het onderwerp en moet dus betrekking hebben op het onderwerp dat je bepaald hebt.
  • De kernzin gaat VAAK over wie (doet/vindt/wil/overkomt) en/of wat (wil/doet/vindt de wie of gebeurde er met de wie) en NOOIT over waarom 
  • In de kernzin staat GEEN uitleg of voorbeeld.
  • De kernzin is meestal de de eerste zin in de alinea en soms de tweede of de laatste zi



Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

Onderwerp- oriënterend lezen 
• Geeft aan waar de tekst over gaat; het onderwerp
• Je kunt het vaak met één of enkele woorden zeggen.


Om het onderwerp van de tekst te kunnen vinden, hoef je niet helemaal de tekst te lezen. Kijk naar:
• de titel
• plaatje(s) bij de tekst
• tussenkopjes
• andere opvallende delen
 En je leest de eerste alinea (vaak dik gedrukt of in een ander lettertype)!

Slide 22 - Tekstslide

Deelonderwerp - globaal lezen
Deelonderwerpen behandelen verschillende kanten van een onderwerp, ook wel aspecten genoemd. 
Bijvoorbeeld: het onderwerp van een tekst is 'voetbal'. Een deelonderwerp zou 'De geschiedenis van voetbal' of 'het tenue' kunnen zijn. 

Stappenplan
  • Zoek het onderwerp van de alinea; waar gaat deze alinea over?
  • Let op tussenkopjes in de tekst
  • Bekijk de alinea-indeling
  • Lees de eerste zin en de laatste van iedere alinea 
  • Een deelonderwerp is steeds een 'nieuw' aspect van het onderwerp
  • Lees niet te snel, neem de tijd


Slide 23 - Tekstslide

Tussenkoppen
  • Soms staat er een tussenkopje boven een alinea. 
  • Een tussenkopje wordt ook gebruikt om duidelijk te maken dat meer alinea’s samen over hetzelfde deelonderwerp gaan.

Slide 24 - Tekstslide

Tussenkoppen
  • Koppen die niet bovenaan de pagina staan, maar verspreid door een tekst tussen alinea's. 
  • Ze vertellen in één woord (of hooguit een paar woorden) waarover het volgende deel van de tekst gaat. 
  • Lezers worden daardoor nieuwsgierig gemaakt en weten wat ze in die alinea kunnen verwachten. 
  • Met tussenkopjes maak je een tekst ook scanbaar.

Slide 25 - Tekstslide

Hoofdzaken 
  • De belangrijkste informatie in een tekst. Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken. 
  • Je vindt de hoofdzaak in de inleiding en/of (herhaald) in het slot. 
  • Hoofdzaken vind je ook vaak in de eerste of de laatste zin van een alinea. Dat is dan de belangrijkste zin van de alinea. In de zinnen ervoor of erna staat dan een nadere uitleg of een voorbeeld van iets uit de belangrijkste zin. Er zijn woorden waaraan je kunt zien dat er een voorbeeld of een uitleg volgt: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals of onder andere.
  • Extra uitleg, details en voorbeelden zijn geen hoofdzaken, maar bijzaken.

Slide 26 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Lezen: de hoofdgedachte
• De hoofdgedachte is een (door jezelf bedachte) samenvatting in één zin.
• De hoofdgedachte is het onderwerp + dat wat daarover verteld wordt.


Het stappenplan om de hoofdgedachte te vinden:
  • Wat zegt de schrijver van de tekst over het onderwerp? 
  • De hoofdgedachte is altijd één complete zin.
  • Je vindt de hoofdgedachte meestal in de inleiding of in het slot van een tekst, dus lees die twee gedeelten goed!
--> Let op: de hoofdgedachte is nooit een vraag!

Slide 27 - Tekstslide

Verschil hoofdgedachte en kernzin
De hoofdgedachte is één mededelende zin (dus géén vraag); een samenvatting van de hele tekst in één zin
Die moet je zelf bepalen en kan je niet uit de tekst halen.

De kernzin is de zin die het belangrijkste  van een alinea weergeeft. Meestal de eerste of laatste zin van de alinea.
De kernzin staat al in de tekst en kan je zo overschrijven.

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Tekstverbanden - signaalwoorden
Een schrijver geeft zijn tekst een goede opbouw door zinnen en alinea’s in een logische volgorde te zetten. Dit doet hij om de tekst goed leesbaar er overzichtelijk te houden. Als een tekst niet lekker leest, dan stopt de lezer vaak met lezen.

Ze helpen je bij het beantwoorden van vragen en het schrijven van goede zinnen en teksten. 
Het scheelt je tijd bij een toets en uiteindelijk bij je schoolexamens en examens
Je kan ze gebruiken bij alle teksten, dus ook voor al je andere schoolvakken



Slide 30 - Tekstslide

Tekstverbanden - signaalwoorden
Kennen = leerwerk (je moet het echt uit je hoofd kennen, bijvoorbeeld door flitskaartjes te maken): tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden
Kunnen= oefenen van wat je geleerd hebt
- toepassing = een tekstverband kunnen herkennen tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's
- toepassen = aan signaalwoorden kunnen zien bij welk tekstverband ze horen
- inzicht = zelf een tekstband kunnen aanbrengen door signaalwoorden te gebruiken tussen woorden, in zinnen en tussen alinea's


Slide 31 - Tekstslide

Tekstverband - signaalwoord
Tekstverband = het verband van een tekst
--> hoe de woorden, zinnen of alinea's met elkaar verbonden zijn.

Daar gebruiken we signaalwoorden voor.
Signaalwoorden = een woord dat een signaal geeft
--> het woord laat met een signaal laat zien of er bijvoorbeeld
een uitleg of voorbeeld volgt, die dus aansluit bij het woord.de zin of de alinea daarvoor.

Elk tekstverband heeft dus bijbehorende signaalwoorden. 
LET OP: sommige signaalwoorden (of woorden die er op lijken) kunnen ook bij andere tekstverbanden horen!

Slide 32 - Tekstslide

Signaalwoorden

Een tekst bestaat uit zinnen en alinea’s, maar niet elke verzameling zinnen of alinea’s is een tekst. Tussen de zinnen en alinea’s in een tekst bestaan verbanden. Dat betekent dat de ene iets met de andere te maken heeft. Een zin volgt logisch op de voorgaande zin, een alinea sluit aan op de voorgaande alinea. 

Deze tekstverbanden worden vaak duidelijk gemaakt met behulp van signaalwoorden. Dit zijn woorden die duidelijk maken hoe de tekst in elkaar zit. Signaalwoorden verbinden alinea’s, zinnen of delen van zinnen met elkaar. Elk signaalwoord geeft een bepaald tekstverband aan. Zo’n woord geeft een duidelijk ‘signaal’, waardoor je als lezer weet hoe de zinnen of alinea’s bij elkaar passen.

Slide 33 - Tekstslide

Tekstverbanden/signaalwoorden
Verbanden
• chronologisch verband
• concluderend verband
• doel – middelverband
• oorzakelijk verband

• redengevend verband
• samenvattend verband
• toelichtend verband 
• vergelijkend verband 


Verbindingswoorden/signaalwoorden
• voordat, nadat, eerst, daarna, wanneer, vroeger
• samengevat, kortom, dus, dat houdt in, concluderend, al met al
• opdat, zodat, om te, door middel van, met behulp van
• daardoor, doordat, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij
• want, omdat, daarom, dus, de reden hiervoor, dankzij,
• kortom, samengevat, al met al, met andere woorden
• bijvoorbeeld, zoals, denk aan, zo, als, neem nou
• in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals - vergelijkende trap meer dan/ groter dan /beter dan etc.

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Afbeelding en tekst
  • Een afbeelding laat je sneller zien waar de tekst over gaat. 
  • Een afbeelding geeft vaak ook extra informatie, waardoor je de tekst beter begrijpt. 
  • Met een afbeelding wordt een tekst aantrekkelijker.

Slide 36 - Tekstslide

Werk voor deze twee lessen en de komende periode:

Paragraaf 4.5:
Deel 1: Keuzetekst 'ABC Dragt' --> = extra online oefenmateriaal 13/6
Paragraaf 4.6:
Deel 1: Keuzetekst 'Komische monoloog' 20/9

Deel 2: Lange tekst 'Ik film alles, ook een potje Rummikub' 24/6
Deel 1: Keuzetekst 'Het theater van Epidaurus' = extra online oefenmateriaal 24/6
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!
Klaar = lezen uit je leesboek

timer
10:00

Slide 37 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen hoe een nieuwsbericht is opgebouwd
  • kun je benoemen hoe koppen, onderkoppen en tussenkoppen werken
  • kun je benoemen welke tekstvormen je in de krant kunt vinden en kun je ze herkennen en benoemen
  • heb je geoefend met leesvaardigheid
  • heb je geoefend met alle lesstof van jaar twee, zakelijk lezen

Slide 38 - Tekstslide

Ik kan benoemen hoe een nieuwsbericht is opgebouwd.
😒🙁😐🙂😃

Slide 39 - Poll

Ik kan benoemen hoe koppen, onderkoppen en tussenkoppen werken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 40 - Poll

Ik kan benoemen welke tekstvormen je in de krant kunt vinden en kun je ze herkennen en benoemen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 41 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 42 - Open vraag

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders zien?

Slide 43 - Open vraag