Lezen H1 en H2 Talent havo 3

Leesvaardigheid h1 en 2 --> parttoets

Vragen over leesvaardigheid. Vragen gezamenlijk beantwoorden.
Onderwerp en hoofdgedachte: verschil?

1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Leesvaardigheid h1 en 2 --> parttoets

Vragen over leesvaardigheid. Vragen gezamenlijk beantwoorden.
Onderwerp en hoofdgedachte: verschil?

Slide 1 - Tekstslide

Onderwerp en deelonderwerp
Als je een tekst hebt gelezen, kun je het onderwerp bepalen.
Een onderwerp bestaat vaak uit verschillende deelonderwerpen.

Een deelonderwerp herken je
vaak aan een tussenkopje.
Onderwerp: iPad in de klas
Deelonderwerpen:
  • digitale schoolboeken 
  • altijd internet 
  • interactief onderwijs

Slide 2 - Tekstslide

Hoofdgedachte
Hoofdgedachte = het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp zegt.

Zo vind je een hoofdgedachte:
1. Onderwerp zoeken.
2. Wat is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp verteld? Antwoord in één goed geformuleerde zin. 


Slide 3 - Tekstslide

Welke zin is de kernzin van deze alinea?
A
De eerste zin
B
De laatste zin
C
De tweede zin
D
De alinea heeft geen kernzin

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de kernzin?
Antwoord
De kernzin is de eerste zin: ‘Als het … Europa.'
 Wat is de kernzin?

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de functie van de inleiding?
A
Een centrale vraag stellen
B
Een mening geven
C
Het onderwerp benoemen
D
Een persoon introduceren

Slide 6 - Quizvraag

Signaalwoorden en tekstverbanden
Signaalwoorden geven een verband aan tussen zinnen en/of alinea's. 
Doel: signaalwoorden maken een tekst begrijpelijk. 
Verbanden:
     - opsommend - doel - middel
     - tegenstellend -redengevend
     - oorzakelijk - toegevend
     - voorwaardelijk - chronologisch
     - vergelijkend - samenvattend
     - toelichtend - concluderend

Slide 7 - Tekstslide

'Daarentegen' is een signaalwoord voor een...
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 8 - Quizvraag

'Daarom' is een signaalwoord voor een...
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 9 - Quizvraag

'En dan nog' is een signaalwoord voor een...
A
Opsommend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 10 - Quizvraag

'Dus' is een signaalwoord voor een...
A
Toelichtend verband
B
Concluderend verband
C
Redengevend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 11 - Quizvraag

Is de tekst een inleiding of een slot?
A
inleiding
B
slot

Slide 12 - Quizvraag

In welk deel van de tekst verwacht je onderstaande zinnen?
Inleiding
Kern
Slot
En daarom raad ik iedereen aan om meer televisie te kijken.
Televisie biedt bovendien de broodnodige ontspanning.
Het moge duidelijk zijn: televisiekijken is de beste invulling van je vrije tijd.
Zullen onze kleinkinderen nog weten wat een televisie is?
Voor velen zal het een bekend gevoel zijn: zo veel kanalen en toch zo weinig leuke programma's op tv.
Toch is het misschien te kort door de bocht om te zeggen dat er geen goede televisie meer wordt gemaakt.

Slide 13 - Sleepvraag

In welke alinea's van een overtuigende tekst staat het standpunt?
A
inleiding en middenstuk
B
middenstuk en slot
C
inleiding en slot
D
inleiding, middenstuk en slot

Slide 14 - Quizvraag

Lesdoelen
  • Je kent de kenmerken van een nieuwsbericht.
  • Je weet hoe een nieuwsbericht is opgebouwd.

Slide 15 - Tekstslide

Nieuwsberichten vind je alleen maar in kranten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 16 - Quizvraag

Alle artikelen in kranten zijn nieuwsberichten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Een nieuwsbericht is een overtuigende tekst.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 18 - Quizvraag

Een nieuwsbericht is objectief.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Nieuwsberichten
  • Gaat over een actuele gebeurtenis.
  • Informatieve tekst.
  • Neutraal geformuleerd.
  • Plaatsnaam waar iets gebeurd is, wordt genoemd.
  • Onder de kop staat wie het bericht geschreven heeft.

Tweedeling: inleiding en kern (slot ontbreekt vaak)

Slide 20 - Tekstslide

5 w-vragen en 1 h-vraag
Een journalist probeert altijd een zo volledig mogelijk verhaal te vertellen. Daarvoor wordt in de journalistiek een ezelsbruggetje gebruikt: de 5W1H-methode. Ze geven antwoord op de vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe.
Wie: over wie gaat het nieuwsbericht? 
Wat: wat is er precies gebeurd? 
Waar: op welke plek is het gebeurd? Dit kan heel specifiek zijn, bijvoorbeeld een straatnaam 
Wanneer: op welke datum is het nieuwsfeit gebeurd of gaat er iets gebeuren? 
Waarom: waarom is het gebeurd? 
Hoe: hoe is het gebeurd? 

Slide 21 - Tekstslide

Een nieuwsbericht is opgebouwd volgens de zogenaamde piramidestructuur. Dit betekent dat bovenin de piramide de belangrijkste informatie staat. Hoe verder je naar beneden gaat in de piramide, hoe minder belangrijk de informatie wordt. Een nieuwsbericht is 'oprolbaar'.
Let op: een nieuwsbericht bevat geen conclusie of samenvatting in de laatste alinea!

Slide 22 - Tekstslide



Welke kenmerken 
van een nieuwsbericht 
herken je? Noteer ze.

Noteer vervolgens de antwoorden op de 5w1h.

Slide 23 - Tekstslide

Kritisch lezen

Slide 24 - Tekstslide

Verschil objectief en subjectief
  • objectief: de schrijver presenteert de feiten en laat zijn mening buiten beschouwing. Hij/zij geeft iets weer zoals het is. --> is dit waar/echt gebeurd? Klopt dit met wat ik al weet?
  • subjectief: de schrijver blijft niet neutraal maar geeft zijn/haar mening of geeft informatie gebaseerd op zijn/haar eigen waarneming. -->vind ik dit ook? Komt dit overeen met mijn eigen waarneming?

Slide 25 - Tekstslide

1. Beschrijf dit schilderij objectief
2. Beschrijf dit schilderij subjectief

Slide 26 - Tekstslide

Objectief of subjectief?
Tekst 1
Tekst 2

Slide 27 - Tekstslide

Een bakker die geen tompoucen kan bakken, is geen echte bakker.
A
Objectief
B
Subjectief

Slide 28 - Quizvraag

Is de tekst objectief of subjectief?
1. Een artikel over laptops in Computer Totaal.
A
objectief
B
subjectief
C
twijfel

Slide 29 - Quizvraag

Is de tekst objectief of subjectief?
2. Een verhaal over Femke Halsema (burgemeester van Amsterdam) in de Privé.
A
objectief
B
subjectief
C
twijfel

Slide 30 - Quizvraag

Is het interview objectief of subjectief?
3. Prins Harry en Meghan bij Oprah Winfrey
A
objectief
B
subjectief
C
twijfel

Slide 31 - Quizvraag

Is de tekst objectief of subjectief?
4. Nieuwsberichten op www.nu.nl.
A
objectief
B
subjectief
C
twijfel

Slide 32 - Quizvraag

Is de tekst objectief of subjectief?
5. Een artikel over het verdwijnen van oerwouden in de Amazone (Zuid Amerika) in National Geographic.
A
objectief
B
subjectief
C
twijfel

Slide 33 - Quizvraag

Is de tekst objectief of subjectief?
6. Reclame voor deodorant op de website van Axe of Dove.
A
objectief
B
subjectief
C
twijfel

Slide 34 - Quizvraag

Zelf vragen maken
1 Werk in tweetallen
2. Bedenk samen minimaal tien vragen die over de tekst gaan. In ELO staan de teksten waar je uit kunt kiezen. Denk daarbij aan open vragen/meerkeuzevragen over het onderwerp, de hoofdgedachte, tekstverbanden, tekstdoel etc.
3. Gebruik de theorie over tekstverbanden en kritisch lezen bij je tekst.
4. Noteer zelf de antwoorden bij de vragen en schrijf ze in een apart document (dit is je antwoordmodel).
Heb je het in de les niet af? Maak het dan thuis verder af. Lever de vragen en de antwoorden (elk in een apart document) in via ELO - opdrachten.

De volgende les gaan we elkaars vragen beantwoorden! 

Slide 35 - Tekstslide



Lezen ('5)
- Wissel de vragen uit met een ander duo. 
- Beantwoord de ontvangen vragen. Noteer voor lastige/onduidelijke vragen een ? of -
- Klaar? Stuur je antwoorden terug naar de makers.
- Heb je de antwoorden ontvangen? Kijk ze na met je antwoordmodel 

Slide 36 - Tekstslide