1.3 lezen Talent kader

19 september Nederlands
Hoofdstuk 1
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 2,3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

19 september Nederlands
Hoofdstuk 1

Slide 1 - Tekstslide

Programma
 lezen 1.3 afmaken 
Toets inplannen 
Start H1.5 Woorden 


Slide 2 - Tekstslide

Doelen:
Je leert
1. verschillende leerstrategieën hanteren;





2. informatieve teksten lezen;
4. signaalwoorden die bij tekst verbanden horen


Slide 3 - Tekstslide

Leesstrategieën
Verkennend lezen
Nauwkeurig lezen
Zoekend lezen
Studerend lezen

Slide 4 - Tekstslide

Je wilt snel weten waar de tekst over gaat.
A
nauwkeurig lezen
B
verkennend lezen
C
studerend lezen
D
zoekend lezen

Slide 5 - Quizvraag

Een tekst helemaal lezen om hem te begrijpen
A
zoekend lezen
B
verkennend lezen
C
nauwkeurig lezen
D
studerend lezen

Slide 6 - Quizvraag

Hoe duur is een treinkaartje naar Parijs?
A
verkennend lezen
B
nauwkeurig lezen
C
zoekend lezen
D
studerend lezen

Slide 7 - Quizvraag

Tekstdoelen
Tekstdoel          De schrijver wil                                                                 Voorbeeld
informeren       De lezer info geven over een bepaald ow          Nieuwsbericht
                               De lezer instructies geven                                        Gebruiksaanwijzing
overtuigen        Zijn mening geven en proberen de lezer           Recensie
                                zijn mening te laten overnemen.
activeren           De lezer in actie laten komen.                                 Advertentie
amuseren         De lezer vermaken.                                                       Stripverhaal

Slide 8 - Tekstslide

Tekstkenmerken

Onderwerp:                  waarover de tekst gaat.
Hoofdgedachte:        een samenvatting van de tekst in één zin.
Inleiding:                       de schrijver noemt het onderwerp van de tekst. Dit kan door
                                            een gebeurtenis beschrijven, een mening over het onderwerp geven of 
                                           een vraag over het onderwerp stellen.
Slot:                                 de schrijver rondt de tekst af. Dit kan op veel manieren, bijvoorbeeld
                                           door de belangrijkste informatie kort samen te vatten, je kunt een 
                                          conclusie trekken of de vraag uit de inleiding beantwoorden.

Slide 9 - Tekstslide

Tekstdoel
Is de bedoeling die de schrijver heeft met zijn tekst.

Slide 10 - Tekstslide

Tekstdoelen

Slide 11 - Tekstslide

Tekstdoelen

Slide 12 - Tekstslide

Wat zijn voorbeelden van tekstdoelen?
A
artikel, tijdschrift, krant
B
informeren, amuseren, activeren, overtuigen
C
informerende tekst, activerende tekst, amuserende tekst

Slide 13 - Quizvraag

Een nieuwsbericht is een ...
A
informatieve tekst
B
betogende tekst
C
activerende tekst
D
amuserende tekst

Slide 14 - Quizvraag

De boeken van 'Harry Potter' bevatten...
A
informatieve tekst
B
overtuigende tekst
C
activerende tekst
D
amuserende tekst

Slide 15 - Quizvraag

Deze tekst is een ...
A
Amuserende tekst
B
Overtuigende tekst
C
Informerende tekst
D
Activerende tekst

Slide 16 - Quizvraag

Deze tekst is een ...
A
Amuserende tekst
B
Overtuigende tekst
C
Informerende tekst
D
Activerende tekst

Slide 17 - Quizvraag

Een advertentie van Coca Cola is een:
A
amuserende tekst
B
informatieve tekst
C
overtuigende tekst
D
activerende tekst

Slide 18 - Quizvraag

Onderwerp en deelonderwerp
Onderwerp = onderwerp hele tekst
Deelonderwerp = onderwerp van een alinea

Slide 19 - Tekstslide

Hoe herken je een alinea?
A
Er staan witregels tussen de alinea's
B
Alinea's beginnen op de volgende regel
C
Alinea's hebben veel signaalwoorden
D
Alinea's staan onderaan de tekst

Slide 20 - Quizvraag

TEKSTVERBANDEN

Slide 21 - Tekstslide

Uitleg signaalwoorden       blz. 32 boek

Aan signaalwoorden herken je een tekstverband

-  opsomming        allereerst, ook, bovendien, tot slot ....

-  tegenstelling     maar, daarentegen,echter, toch, in tegendeel

-   reden                     want, omdat, daarom, venwege, immers...

-  conclusie             dus, kortom

-  voorbeeld             bijvoorbeeld, zoals, zo, ter illustratie...

-  oorzaak en gevolg  doordat, hierdoor, met als gevolg

Slide 22 - Tekstslide

Tekstverbanden blz. 146

Slide 23 - Tekstslide

Daarna
A
oorzaak/gevolg
B
tijdsvolgorde
C
tegenstelling
D
opsomming

Slide 24 - Quizvraag

maar
A
opsomming
B
vergelijking
C
tegenstelling
D
conclusie

Slide 25 - Quizvraag

DAAROM
A
opsomming
B
argument
C
tijd
D
voorbeeld

Slide 26 - Quizvraag

DUS
A
tijd
B
conclusie
C
vergelijking
D
opsomming

Slide 27 - Quizvraag

ZOALS
A
opsomming
B
oorzaak/gevolg
C
tijd
D
voorbeeld

Slide 28 - Quizvraag

DOORDAT
A
opsomming
B
oorzaak/gevolg
C
tijd
D
voorbeeld

Slide 29 - Quizvraag

'En' hoort bij het tekstverband:
A
Conclusie
B
Opsomming
C
Tegenstelling
D
Voorbeeld

Slide 30 - Quizvraag

'Omdat' hoort bij het verband...
A
tegenstelling
B
voorbeeld
C
opsomming
D
reden

Slide 31 - Quizvraag

Zoals is een signaalwoord voor opsomming
A
Waar
B
Niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Welke is GEEN tekstverband?
A
waardering
B
opsomming
C
tegenstelling
D
voorbeeld

Slide 33 - Quizvraag

Welk signaalwoord hoort bij:

Opsomming
A
verder
B
eerst
C
bovendien
D
daardoor

Slide 34 - Quizvraag

Aan de slag:
Maak opdracht 12 B t/m 18  van hoofdstuk 1.3 lezen op blz. 32 t/m 34 

Huiswerk: maken opdracht 20 t/m 23 op blz. 36-39 



Werk rustig,  werk voor jezelf
timer
10:00

Slide 35 - Tekstslide

Evalueren

Leesstrategie?
Tekstdoel?
Tekstverband, signaalwoord?

Slide 36 - Tekstslide

Fijne dag!

Slide 37 - Tekstslide

Aan de slag
We lezen gezamenlijk tekst 1 en 2. Dit doe ik nu nog samen, omdat er anders vaak niet gelezen wordt. Dit is wel ontzettend belangrijk, ook straks naar je eindexamen toe.

Maken:
opdracht 1 t/m 7 van blz. 20 t/m 24. Niet af aan het einde van de les. Dan is het huiswerk en zet ik het in magister.

Slide 38 - Tekstslide