In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Stijlfiguren p. 25
Slide 1 - Tekstslide
Ironie
Ironie is eigenlijk milde spot. Je wilt mensen er niet met opzet mee kwetsen.
Typisch voor ironie is, dat het tegengestelde gezegd wordt van dat wat men bedoelt. Je merkt aan de overdreven toon, dat de spreker het niet ernstig, maar ironisch meent.
Slide 2 - Tekstslide
Ironie
Zo zou een leraar kunnen zeggen tegen een leerling die een slecht cijfer haalt:
"Je hebt je zaken wel goed voorbereid, moet ik zeggen!"
Of tot een te laat komende leerling:
"Je vindt het toch niet erg dat we al begonnen zijn?"
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Voorbeelden sarcasme
Een ouder tegen een kind met een slecht rapport:
“Je bent weer eens de beste leerling van de klas!”
De beul tegen de terdoodveroordeelde:
“Breek je nek niet op het trapje!”
Een leerkracht tegen een luie leerling:
“Dan word je toch lekker vakkenvuller!”
Slide 5 - Tekstslide
Verschil ironie en sarcasme
Ironie: pijnlijke humor, die niet kwetsend bedoeld is.
Sarcasme: pijnlijke humor, die juist wél kwetsend bedoeld is!
Er is geen duidelijke grens te trekken tussen ironie en sarcasme. Ook is dit vaak persoonlijk, maar het gaat om de bedoeling van de spreker!
Slide 6 - Tekstslide
Hyperbool (overdrijving)
bij een hyperbool-> de werkelijkheid wordt overdreven
hyperbool heeft humoristisch effect
hyperbolen zijn vaak uitdrukkingen
Slide 7 - Tekstslide
Understatement
Dit is het tegenovergestelde van de hyperbool: de mededeling wordt overdreven afgezwakt. Hierdoor ontstaat een spottend effect. Het is dus op een spottende manier iets verkleinen of verzwakken. Het verschil met het eufemisme zit hem in de spot.
Slide 8 - Tekstslide
Understatement: minder sterk uitgedrukt dan bedoeld
Slide 9 - Tekstslide
Voorbeelden understatements
1. Toen hij weer een 10 voor een proefwerk behaalde, reageerde hij koeltjes met "Niet slecht".
2. Ik had een twee voor het proefwerk. Ik had dus wel een paar foutjes
3. Poetin is een onvriendelijk mannetje.
4. De directeur van Unicef heeft een aardig salarisje.
5. De schade aan de auto was wel iets meer dan een paar biertjes.
Slide 10 - Tekstslide
Is deze zin een overdrijving of ironie?
Die film duurt een eeuwigheid!
A
Overdrijving
B
Ironie
Slide 11 - Quizvraag
Het was een doodsaaie film
A
ironie
B
overdrijving
Slide 12 - Quizvraag
In de vakantie is in ons huis ongewenst bezoek geweest.
Overdrijving of understatement?
A
overdrijving
B
understatement
Slide 13 - Quizvraag
Het was een doodsaaie film
A
ironie
B
overdrijving
Slide 14 - Quizvraag
We sluiten een compromis. Jij doet alles wat ik zeg en ik zeg alles wat jij moet doen.
A
ironie
B
overdrijving
Slide 15 - Quizvraag
Ik moet rennen want ik sta op knappen
A
ironie
B
overdrijving
Slide 16 - Quizvraag
Ik word doodmoe van dat gezeur van jou.
A
ironie
B
overdrijving
Slide 17 - Quizvraag
Je kletst me de oren van het hoofd. (zeg je tegen iemand die weinig zegt)
A
ironie
B
overdrijving
Slide 18 - Quizvraag
"Natuurlijk mag je tijdens de uitleg naar de wc." Zegt de docent met een glimlach.
A
Sarcasme
B
Hyperbool
C
Ironie
D
Understatement
Slide 19 - Quizvraag
Eufemisme
Een verzachtende uitdrukking die niet spottend bedoeld is. Je wil voorkomen dat een mededeling hard of onaangenaam overkomt. Je kunt een eufemisme onder andere gebruiken om bepaalde zaken fraaier over te laten komen dan ze werkelijk zijn.
Slide 20 - Tekstslide
Voorbeelden eufemismen?
1. Wij hebben helaas onze hond moeten laten inslapen.
2. Zij hebben de liefde bedreven.
3. Hij heeft haast, want hij moet een grote boodschap.
4. Op dit moment is hij werkzoekend.
Slide 21 - Tekstslide
Opdrachtje
Bedenk bij de volgende woorden/woordcombinaties een eufemisme.
- Dood gaan
- Plassen
- Poepen
- Schoonmaakster
- Kerkhof
Je krijgt hier 3 minuten voor.
Slide 22 - Tekstslide
metafoor
Je gebruikt een woord of beeld voor iets anders, waarmee het een overeenkomst vertoont.