,

Chapitre 7 bron D: faire

FAIRE
Het werkwoord 'faire' betekent: maken of doen. Dit is een onregelmatig werkwoord. We gaan zowel de présent als de passé composé leren.
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

FAIRE
Het werkwoord 'faire' betekent: maken of doen. Dit is een onregelmatig werkwoord. We gaan zowel de présent als de passé composé leren.

Slide 1 - Tekstslide

Wat weet je nog van de termen: onregelmatig werkwoord, présent, passé composé?

Slide 2 - Woordweb

Maak een zin in het Nederlands met het werkwoord maken of doen

Slide 3 - Woordweb

Faire = doen/maken
In de présent
Je fais                  Ik doe/maak
Tu fais                  Jij doet/maakt
Il fait                     Hij doet/maakt
Elle fait                Zij doet/maakt
Nous faisons    Wij doen/maken
Vous faites        Jullie doen/maken - U doet/maakt
Ils font                 Zij (m) doen/maken
Elles font           Zij (v) doen/maken

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

FAIRE : Combineer blauw met rood
wij doen
zij doet
jij doet
ik doe
jullie doen
zij doen
nous faisons
je fais
ils font
tu fais
elle fait
vous faites

Slide 6 - Sleepvraag

je fais du foot
elle fait des crêpes
tu fais du shopping
nous faisons du cheval
ils font un vlog
vous faites les devoirs
qu'est-ce que tu fais?

Slide 7 - Tekstslide

faire 
  • MAKEN, DOEN                      je fais une pizza, je fais la vaiselle

Slide 8 - Tekstslide

faire 
  • MAKEN, DOEN                      je fais une pizza, je fais la vaiselle

  • combi met activiteit        faire du cheval, faire du shopping


Slide 9 - Tekstslide

faire 
  • MAKEN, DOEN                      je fais une pizza, je fais la vaiselle

  • combi met activiteit         faire du cheval, faire du shopping

  • het weer                                 il fait chaud, il fait froid, il fait beau

Slide 10 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van FAIRE in.
Nous .....
A
font
B
faisons
C
faisez
D
fait

Slide 11 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van FAIRE in.
Il ....
A
Faisons
B
fais
C
fait
D
font

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van FAIRE in.
Elles ....
A
fais
B
fait
C
font
D
faites

Slide 13 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van FAIRE in.
Je .....

Slide 14 - Open vraag

Vul de juiste vorm van FAIRE in.
Vous .....

Slide 15 - Open vraag

Vul de juiste vorm van FAIRE in.
Elle .....

Slide 16 - Open vraag

Faire = doen/maken
In de passé composé

avoir + fait ( gedaan/ gemaakt 
J'ai fait                              Ik heb gemaakt/gedaan
Tu as fait                          Jij hebt gemaakt/gedaan
Il/ elle/ on a fait              Hij/ zij / men heeft gemaakt/gedaan
Nous avons fait              Wij hebben gemaakt/gedaan
Vous avez fait                  Jullie hebben gemaakt/gedaan  
                                                OF  u heeft gemaakt/gedaan
Ils / elles ont fait             Zij hebben gemaakt 

Slide 17 - Tekstslide

Welk hulpwerkwoord wordt er gebruikt bij de passé composé van faire?

Slide 18 - Open vraag

Tu _______ _______ du hockey?
A
a fait
B
as fairé
C
as fait
D
ai fairé

Slide 19 - Quizvraag

Nous _______ _______ du football.
A
avons fait
B
as fait
C
sommes fait
D
allons fait

Slide 20 - Quizvraag

Vul zelf aan:
J'_______ _______ de la danse.

Slide 21 - Open vraag

Vul zelf aan:
Ils ________ ________ du basket.

Slide 22 - Open vraag

Hoe kun je dit aanpakken om te leren?

Slide 23 - Woordweb

Les buts
We gaan ze even checken!

Slide 24 - Tekstslide

Ik weet wat het werkwoord maken/doen in het Frans is
0100

Slide 25 - Poll

Ik ken twee werkwoordstijden met dit werkwoord
0100

Slide 26 - Poll

Ik weet wat hoe ik bron D kan gaan leren
0100

Slide 27 - Poll

Au boulot:
Maak nu en ligne bron D t/m ex. 17

Slide 28 - Tekstslide