Basisstof 1.5 Transport door membranen

Basisstof 5 Transport door membranen 
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Basisstof 5 Transport door membranen 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt de concentratie van een oplossing berekenen
  • Je kunt uitleggen wat diffusie en osmose is en toelichten welke rol osmose speelt bij de stevigheid van planten
  • Je kunt beschrijven hoe transport van stoffen via (cel)membranen plaatsvindt



Slide 2 - Tekstslide

Sleep functie naar het juiste organel
Celkern
Cytoplasma
Celmembraan
Vacuole
Mitochondrium
Stroperige vloeistof waarin celorganellen liggen
Bepaalt welke stoffen de cel in en uit mogen
Regelt wat er in de cel gebeurt
Met vocht gevuld blaasje dat stevigheid geeft aan de cel
Zorgt voor energie

Slide 3 - Sleepvraag

Sleep de organellen naar de juiste functie.
Transportsysteem
Levert energie
Breekt stoffen af
Maakt eiwitten
Bevat chromosomen
Celkern
Ribosomen
Lysosoom
Mitochondriën
ER
Golgi-systeem

Slide 4 - Sleepvraag

Er wordt een eiwit gemaakt in een cel. Welke organellen komt dit eiwit (in wording) achtereenvolgend tegen?
1
3
4
2
Celkern
Mitochondrium
Celmembraan
Ribosoom
ER
Golgi-systeem

Slide 5 - Sleepvraag

Welke eigenschap van het celmembraan is juist?
A
Alle stoffen kunnen het celmembraan passeren
B
Geen enkele stof kan het celmembraan passeren
C
Sommige stoffen kunnen het celmembraan passeren
D
Alleen water kan het celmembraan passeren

Slide 6 - Quizvraag

Vloeistoffen in ons lichaam
De vloeistoffen in en buiten de cellen hebben een bepaalde concentratie:
  • Een hoeveelheid stof in een bepaalde hoeveelheid vloeistof
  • Bijv. 6g/L of 1pmm (concentratie van 0,0001%)

Deze vloeistoffen streven naar een evenwicht (homeostase)
  • De concentratie binnen en buiten de cel moeten gelijk zijn

Om dit evenwicht te bewaren zijn er twee vormen van transport van stoffen
  • Passief transport (kost geen energie)
  • Actief transport (kost wel energie)

Slide 7 - Tekstslide

Concentratie stoffen
Opgeloste stof : totale mengsel x 100% = concentratie

Bv 2 gram zout opgelost in 214 ml water. Wat is de concentratie?

  • 2 : 216 x 100% = 0,93%


Slide 8 - Tekstslide

PPM 
= parts per million 
1 ppm dan is de concentratie 0,0001%
Want 0,0001 x 1.000.000 =  ??
  • 0,0001 x 1.000.000 = 100%
  • CO2 is in de buitenlucht 400 ppm. Wat is de concentratie?
  • 400 x 0,0001% = 0,04%
  • In het lokaal is het CO2 % 0,06. Hoeveel ppm is dit? 
  • 0,06 : 0,0001 = 600

Slide 9 - Tekstslide

Maak opdracht 35

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf de antwoorden van opdracht 35 hieronder op:

Slide 11 - Open vraag

concentratie CO2 was 0,037%. Hoeveel ppm?
A
3,7
B
37
C
370
D
3700

Slide 12 - Quizvraag

Bouw van membraan

Slide 13 - Tekstslide

Passief transport – diffusie 
Verplaatsing van (opgeloste) stoffen vanaf een plaats met een hoge concentratie naar plaatsen met een lage concentratie van die stof.
Diffusie kan plaatsvinden in gas en vloeistof.
Diffusiesnelheid is afhankelijk van:
  • de concentratieverschillen
  • de temperatuur
  • de afstand
  • het diffusie oppervlakte
  • het medium.

Slide 14 - Tekstslide

Concentratieverschillen:

Voorbeeld: Stel je voor dat je een suikerklontje in een kopje thee laat vallen. Omdat er veel suiker in het klontje zit (hoge concentratie) en weinig suiker in de thee (lage concentratie), zal de suiker sneller verspreiden.





Slide 15 - Tekstslide

Temperatuur:
Voorbeeld: Als je dezelfde kop thee verwarmt, zullen de suikermoleculen sneller bewegen en dus sneller verspreiden. Warme thee zal suiker dus sneller oplossen dan koude thee.

Slide 16 - Tekstslide

Afstand:
Voorbeeld: Als je een druppel inkt in een zwembad laat vallen versus in een klein glas water, zal de inkt sneller verspreiden in het kleine glas. Dit komt omdat de afstand die de inkt moet afleggen kleiner is in het glas dan in het zwembad.

Slide 17 - Tekstslide

Diffusieoppervlakte:

Voorbeeld: Als je een papieren zakje met thee in water doopt, zal de thee langzamer verspreiden dan wanneer je losse theebladeren in het water gooit. De losse theebladeren hebben een groter oppervlak, waardoor ze sneller diffunderen.

Slide 18 - Tekstslide

Het Medium:
Voorbeeld: Als je probeert suiker te laten oplossen in olie in plaats van in water, zal je merken dat het veel langzamer gaat of zelfs helemaal niet gebeurt. Water is een beter medium voor het oplossen van suiker dan olie.

Slide 19 - Tekstslide

Passief transport – osmose 
Osmose is diffusie van water (door een semi-permeabel membraan).

Bij osmose stroomt het water van een gebied met een lage concentratie opgeloste stoffen naar een gebied met een hoge concentratie opgeloste stoffen.

Hoe hoger de concentratie hoe hoger de osmotische waarde van de vloeistof.

De vloeistof met de hoogste osmotische waarde ‘zuigt’ water aan van de andere oplossing: osmotische druk.

 

concentratie aan opgeloste stoffen in een oplossing.

Slide 20 - Tekstslide

Osmose bij cellen
  • Hypotoon = omgeving cel heeft lagere osmotische waarde. Water stroomt de cel in. Dierlijke cel kan barsten. Plantaardige cellen krijgen turgor.
  • Isotoon = osmotische waardes zijn gelijk
  • Hypertoon = omgeving cel heeft hogere osmotische waarde. Water stroomt de cel uit. Plasmolyse (bij planten, membraan laat los van de celwand)

Slide 21 - Tekstslide

Osmose: (A) beweegt altijd naar de plek met de (B) opgeloste stoffen.
A
A: water B: meest
B
A: water B: minste
C
A: opgeloste stoffen B: meeste
D
A: opgeloste stoffen B: minste

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen osmose en diffusie?

Slide 23 - Open vraag

Verplaatsing van water over een membraan van een lage osmotische waarde naar een hoge osmotische waarde
A
Diffusie
B
Osmose
C
Actief transport
D
Kan niet

Slide 24 - Quizvraag

Verplaatsing van zoutmoleculen van een hoge concentratie naar een lage concentratie is een vorm van
A
Osmose
B
Diffusie
C
Actief transport
D
Fagocytose

Slide 25 - Quizvraag

Semipermeabel of selectief permeabel

Slide 26 - Tekstslide

Rode bloedcellen bevinden zich in een oplossing met een hoge concentratie (hoge osmotische waarde).
Wat gaat er gebeuren?
Waar gaat het water heen?
Waarom verplaatst water zich?

Slide 27 - Open vraag

Het water zal uit de rode bloedcel gaan.

Slide 28 - Tekstslide

Rode bloedcellen bevinden zich in een oplossing met een lage concentratie (lage osmotische waarde).
Wat gaat er gebeuren?
Waar gaat het water heen?
Waarom verplaatst water zich?

Slide 29 - Open vraag

Het water zal in de rode bloedcel in gaan.

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Als de omgeving van de plantaardige cellen evenveel zout bevat als de cellen zelf noemen we dit grensplasmolyse.
de druk op de celwand vanuit de binnenkant, dit geeft de weefsels stevigheid

Slide 32 - Tekstslide

Maak nu opdracht 38, 41 en 42. 
Sla je boek open bij blz 34 en overleg samen!

Slide 33 - Tekstslide

Transport
Kan passief zijn:
  • diffusie en osmose
  • via porie-eiwitten; Na,K,Ca. Kunnen gesloten worden.
  • transporteiwitten. Hebben geen porie, maar binden moleculen en transporteren ze dan.

Slide 34 - Tekstslide

Actief transport
Transport tegen het concentratieverval in. Kost energie (ATP)! Gaat via een membraan-eiwit

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Passief transport- eiwitten  

Slide 37 - Tekstslide

Actief transport

Slide 38 - Tekstslide

Transport via blaasjes
Endosomen;blaasjes afgesplitst van celmembraan


Lysosomen; blaasjes met verteringsenzymen 

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Diffusie
opgeloste stof gaat van HOGE concentratie naar LAGE concentratie

Dit kost geen energie = passief transport

Slide 41 - Tekstslide

Osmose
water gaat van LAGE concentratie naar HOGE concentratie

Dit kost geen energie = passief transport

Slide 42 - Tekstslide