Engels Leesvaardigheid vmbo

READING
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

READING

Slide 1 - Tekstslide

THE KEY TO SUCCES
  • Verbreed je woordenschat 

  • Ken de vraagsoorten

  • Ken de signaalwoorden

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

 Leesstrategieën
Orienterend: bekijken en voorspellen.

Globaal: vlot doorlezen, begrijpen, onderwerp vastzetten.

Zoekend: bekijken en vinden, als een woordzoeker.

Intensief: alles goed lezen, de volledige tekst begrijpen/kunnen gebruiken.

= de manier waarop je een tekst leest.

Slide 4 - Tekstslide

Leesstrategieën
How do you know which one to use? 

  1. Lees eerst de vraag.
  2. Bepaal wat voor soort informatie je nodig hebt.
  3. Bepaal waar in de tekst je die informatie kunt vinden. 


Slide 5 - Tekstslide

Oriënterend
Globaal
Zoekend
Intensief

Slide 6 - Tekstslide

Zoekend!

Slide 7 - Tekstslide

Oriënterend
Globaal
Zoekend
Intensief

Slide 8 - Tekstslide

Intensief!

Slide 9 - Tekstslide

 Leesstrategieën
Orienterend: bekijken en voorspellen.

Globaal: vlot doorlezen, begrijpen, onderwerp vastzetten.

Zoekend: bekijken en vinden, als een woordzoeker.

Intensief: alles goed lezen, de volledige tekst begrijpen/kunnen gebruiken.

= de manier waarop je een tekst leest.

Slide 10 - Tekstslide

Even herhalen:
Als je een tekst heel goed leest, om zoveel mogelijk van de hele tekst te begrijpen, dan lees je:
A
oriënterend
B
globaal
C
zoekend
D
intensief

Slide 11 - Quizvraag

Even herhalen:
Als je naar de titel en afbeeldingen kijkt (en misschien een paar opvallende woorden), dan lees je:
A
oriënterend
B
globaal
C
zoekend
D
intensief

Slide 12 - Quizvraag

Even herhalen:
Als je een tekst leest om 1 detail er uit te halen, dan lees je:
A
oriënterend
B
globaal
C
zoekend
D
intensief

Slide 13 - Quizvraag

Even herhalen:
Als je een tekst vlot doorleest om het onderwerp en de belangrijkste info eruit te kunnen halen, dan lees je:
A
oriënterend
B
globaal
C
zoekend
D
intensief

Slide 14 - Quizvraag

Signaalwoorden
Wat betekenen deze woorden in het NL?

         Maak een overzicht van de Engelse woorden met de vertalingen die je nog niet kent.

Deze signaalwoorden zijn handig om te kennen, zodat je verbanden in een tekst beter kan leggen, dus beter begrijpend gaat lezen!




= woorden die een verband in de tekst aangeven.

Slide 15 - Tekstslide

Woordenboek
  • Zorg dat je het alfabet kent!

  • Bedenk goed voor welke woorden je de tijd gaat
    gebruiken om ze in het woordenboek op te zoeken!

  • Staan er meerdere betekenissen?
    Kijk dan welke het meest logisch in de zin past.

Slide 16 - Tekstslide

Dictionary
Game time! (during class)

  1. You get a paper with 10 English words.
  2. Find the words as soon as possible and write down the first Dutch translation that the dictionary gives.
  3. Did you find all 10 words and wrote down the Dutch translation?
    Let your teacher check and find out if you're the winner!

Slide 17 - Tekstslide

THE KEY TO SUCCES
  • Verbreed je woordenschat - schrijf onbekende woorden op en weet hoe je het woordenboek gebruikt.
  • Ken de vraagsoorten en gebruik de juiste leesstrategie.

  • Ken de signaalwoorden en wees je bewust van de leesstrategieën.

  • En vooral:

Slide 18 - Tekstslide

Ga oefenen:
  • Open de LessonUp die bij je toetsstof in SOM als bijlage staat.
    Maak de blauwe slides.
  • Klaar? Leer de signaalwoorden uit deze LessonUp of ga oefenen met de links in de laatste slide.



  • Over 20 minuten gaan we de blauw slides bespreken.
Tips & tricks nodig?
Vraag je docent!
Wees je bewust van de leesstrategieën
tijdens het oefenen!
timer
20:00

Slide 19 - Tekstslide

1. Je leest tips over uitgerust wakker worden.
Welke tip wordt in de tekst genoemd?
A
Doe ’s avonds voor het slapen gaan wat gymnastiek.
B
Gebruik ’s ochtends de snooze-knop op je wekker.
C
Leg je kleren de avond van tevoren al klaar.

Slide 20 - Quizvraag

2. Waarvoor schaamde Sophie zich tijdens het winkelen?
A
Ze liep een jongen omver die een schaal cupcakes vasthield.
B
Ze pakte een cupcake zonder ervoor te betalen.
C
Ze stootte een doos met cupcakes om.

Slide 21 - Quizvraag

3. Wat gebeurde er toen Tom Wagner van Louisiana naar California vloog?
(alinea 1)
A
De passagiers klaagden over zijn gesnurk.
B
Het vliegtuig moest onverwacht een tussenlanding maken.
C
Hij sliep waardoor hij zijn overstap miste.

Slide 22 - Quizvraag

4. Aan wie vroeg Tom hulp om zijn probleem op te lossen? (alinea 2)
A
aan de vliegmaatschappij
B
aan zijn vriendin
C
aan zijn zus

Slide 23 - Quizvraag

5. Wat beweert de luchtvaartmaatschappij? (alinea 3)
A
dat Tom niet had mogen meevliegen omdat hij hartpatiënt is
B
dat Tom niet op de passagierslijst stond geregistreerd
C
dat Tom niet was ontdekt bij een controle na de landing

Slide 24 - Quizvraag

6. Hoe heeft de vliegmaatschappij de zaak afgehandeld? (alinea 4)

Tom kreeg een
A
boete voor het veroorzaken van een vertraging.
B
gratis vliegreis naar Californië aangeboden.
C
overnachting en een onkostenvergoeding.

Slide 25 - Quizvraag

7. Wat houdt de shopaholic challenge voor Lucy onder andere in?
A
Ze heeft twee weken de tijd om tien kledingstukken weg te geven.
B
Ze mag twee weken geen nieuwe kleren kopen.
C
Ze moet twee weken elke dag hetzelfde dragen als haar vriendin.

Slide 26 - Quizvraag

8. Wat heeft Lucy van de shopaholic challenge geleerd?

Ze heeft geleerd hoe ze...
A
haar kleren goed kan combineren.
B
zelf haar kleren kan wassen.
C
zuiniger kan zijn op haar kleren.

Slide 27 - Quizvraag

9. Wat gebeurde er met een meisje in de Engelse plaats Dover?
A
Ze kwam vast te zitten in een put toen ze haar mobieltje wilde pakken.
B
Ze veroorzaakte wateroverlast toen haar mobieltje in de wc viel.
C
Ze viel in het riool omdat er een putdeksel verdwenen was.

Slide 28 - Quizvraag

10. Welke bewering over de ‘Hills Village Middle School’ is juist? (alinea 1)
A
Daar heeft Rafes oma ook op gezeten.
B
Dat is een heel oud gebouw.
C
Deze staat naast een gevangenis.

Slide 29 - Quizvraag

11. In alinea 2 beschrijft Rafe hoe je je kunt gedragen als je de gevangenis in gaat.
    Geef bij elk ‘gedrag’ aan of Rafe dat wel of niet noemt.
meteen klappen uitdelen
doen of alles een grap is
slijmen met de bewakers
zorgen dat je niet opvalt
Wel
Niet
Wel
Niet

Slide 30 - Sleepvraag

12. Hoe gedroeg Rafe zich op zijn nieuwe school? (alinea’s 2 en 3)
A
agressief
B
onopvallend
C
populair

Slide 31 - Quizvraag

13. ‘But I didn’t know any of that yet.’ (alinea 3)
Wat wist Rafe nog niet?
A
dat iedereen een vaste plaats had in de klas
B
dat Miller een heel vervelende jongen was
C
dat Miller niet naast hem wilde zitten

Slide 32 - Quizvraag

14. ‘I already had a fluorescent orange target on my back’ (alinea 4)
Wat bedoelt Rafe met deze uitdrukking?
A
Hij had de verkeerde kleren aangetrokken die dag.
B
Hij was nu al het mikpunt van pesterijen.
C
Hij weet nu dat hij het leuk gaat vinden dit jaar.

Slide 33 - Quizvraag

Wil je meer oefenen voor de toets?

Slide 34 - Tekstslide