Rekenvaardigheden voor Natuurkunde 1


Rekenen bij
Natuurkunde
1 / 13
volgende
Slide 1: Woordweb
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les


Rekenen bij
Natuurkunde

Slide 1 - Woordweb

Grootheid

De grootheid is datgene wat je wilt uitrekenen.

Opdracht:

  • Bedenk 5 verschillende natuurkundige grootheden. Hiervoor krijg je één minuut de tijd.
  • Overleg in tweetallen welke grootheden je hebt. Hiervoor krijg je één minuut de tijd.
  • Schrijf je gevonden grootheden op de app, na dat de docent dit gezegd heeft.

Slide 2 - Tekstslide

Na overleg schrijf je de grootheden hier op.

Slide 3 - Open vraag

Éénheid

De eenheid  komt achter het getal. Het geeft aan waar je antwoord over gaat.  Bij Natuurkunde werken we met standaard eenheden zodat ieder natuurkundige op de wereld weet waarover het gaat.

Opdracht 2

  • Bedenk 5 verschillende natuurkundige eenheden. (één minuut de tijd)
  • Overleg in tweetallen welke eenheden je hebt. (één minuut de tijd)
  • De docent wijst leerlingen aan die één eenheid doorgeven. De docent schrijft deze op het bord bij de passende grootheid
  • Slide 4 - Tekstslide

    Na overleg schrijf je de grootheden hier op.

    Slide 5 - Open vraag

    Hoe belangrijk is de eenheid?

    Wie woont het verste van de school? Op welke afstand is dit?


    Wie woont het dichtste bij de school? Op welke afstand is dit?


    Vergelijk de twee getallen

    Hoe belangrijk is de éénheid?

    Slide 6 - Tekstslide

    Slide 7 - Video

    Omreken van éénheden.

    Om de éénheden in bruikbare en vergelijkbare éénheden weer te geven gebruiken we voorvoegsels. Om deze voorvoegsels goed uit te rekenen naar hun basiséénheid  kun je gebruik maken van het volgende ezelsbruggetje:

    Kan     Het         Dametje     Met           De        Centimeter      Meten

    Kilo     Hecto     Deca          (Meter)     Deci     Centi                  Milli
    elke stap naar rechts wordt het getal 10 x groter (==>    =       x 10)

    elke stap naar links wordt het getal 10 x kleiner   (<==       =        :10)


     

      

      

      

      

      

      

      

     

     

      

      

     


    Kan



    Het



    Dametje



    Met



    De



    Centimeter



    Meten



    Kilo



    Hecto



    Deca



    (Meter)



    Deci



    Centi



    Milli





     

      

      

      

      

      

      

      

     

     

      

      

      

      

      

      

      



    Kan



    Het



    Dametje



    Met



    De



    Centimeter



    Meten



    Kilo



    Hecto



    Deca



    (Meter)



    Deci



    Centi



    Milli




    Slide 8 - Tekstslide

    Opdrachten
    • Lees de stencils over het rekenen door.
    • Ga de vragen 1 t/m 9  maken in je schrift. (blz 1 t/m 9)
    • Als je er niet uit komt vraag je dit aan een mede leerling
    • Kom je er beide niet steek je je vinger op en wacht je op je docent.

    Slide 9 - Tekstslide

    Slide 10 - Video

    Wat betekent kilo?
    A
    10
    B
    0.1
    C
    1000
    D
    0,001

    Slide 11 - Quizvraag

    Iemand die 500 meter van school woont, woont die verder of dichter bij school dan iemand die 11 kilometer van school woont? Hoeveel is het verschil?
    A
    10,5 kilometer verder
    B
    489 meter verder
    C
    11,5 kilometer dichterbij
    D
    10500 meter dichterbij

    Slide 12 - Quizvraag

    Hoeveel minuten is 1 kiloseconde?
    A
    60 minuten (1 kiloseconde is 1 uur)
    B
    1 minuut
    C
    100 minuten
    D
    16,7 minuten

    Slide 13 - Quizvraag