Uitleg hoofdstuk 1: Tekstsoorten, schrijfdoelen en leespubliek

Tekstsoorten, schrijfdoelen en leespubliek
Leesvaardigheid vwo 4
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Tekstsoorten, schrijfdoelen en leespubliek
Leesvaardigheid vwo 4

Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Als het goed is, weet je aan het eind van deze les: 
- hoe je het lezen van een zakelijke tekst gestructureerd aanpakt;
- welke drie tekstsoorten we grofweg onderscheiden; 
- met welke doelen een schrijver een tekst kan schrijven; 
- op welke manier een schrijver rekening kan houden met zijn leespubliek. 

Slide 2 - Tekstslide

Leesstrategieën: top-down
Als je een tekst voor je krijgt, begin je met het top-down lezen hiervan. Dit houdt in dat je de titel, de inleiding en het slot leest en op basis hiervan een voorspelling doet over: 
- de tekstsoort en het schrijfdoel
- het onderwerp van de tekst; 
- de hoofdgedachte van de tekst; 
- de kenmerken die bij deze tekstsoort horen. 

Slide 3 - Tekstslide

Leesstrategieën: bottom-up
Vervolgens ga je de diepte in. Je leest de tekst helemaal. Hierbij onderstreep je de kernzinnen van de tekst; je omcirkelt de signaalwoorden en je zet functiewoorden in de kantlijn. 

Als je dit goed doet, dring je door tot de kern van de tekst en heb je al voordat je begint met het beantwoorden van de vragen veel kennis over het onderwerp. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Uiteenzetting en beschouwing
In een uiteenzetting wil de schrijver zijn leespubliek informeren. Dit doet hij door feiten en voorbeelden te geven. De lezer krijgt uitleg over hoe iets werkt of in elkaar zit

Bij een beschouwing is het schrijfdoel opiniëren. De schrijver wil een zo breed mogelijk beeld van het onderwerp schetsen. Hij belicht meerdere visies/verklaringen/oorzaken/voor- en nadelen.

Slide 6 - Tekstslide

Betoog
In een betoog wil de schrijver zijn leespubliek overtuigen of activeren. Dit doet hij door verschillende argumenten bij zijn standpunt te geven en deze te ondersteunen. Hiernaast kan hij tegenargumenten geven en deze vervolgens weerleggen of ontkrachten.

Slide 7 - Tekstslide

Leespubliek
Als je een tekst gaat schrijven, is het in eerste instantie belangrijk om rekening te houden met je leespubliek; dit zijn de mensen voor wie je tekst bedoeld is.

Er zijn verschillende manieren waarmee je je tekst op je leespubliek kunt afstemmen.

Slide 8 - Tekstslide

Bron en onderwerp
Met de bron bedoelen we het medium waarvoor je schrijft. Lezers hebben hiervan bepaalde verwachtingen. Zorg ervoor dat je niet te ver afdwaalt van deze verwachtingen.

Zorg er ook voor dat je een onderwerp kiest waarvan het aannemelijk is dat het je leespubliek interesseert. In een blad over klassieke muziek schrijf je geen artikel over sport.

Slide 9 - Tekstslide

Inhoud en opmaak
Ook voor wat betreft de inhoud hou je rekening met (de voorkennis van) je leespubliek. Weten de lezers al iets van het onderwerp af of moet je ze alles van begin af aan helemaal uitleggen?

Met de opmaak bedoelen we hoe de tekst gepresenteerd wordt. Welk lettertype gebruiken we? Welke kleur krijgt de tekst? Maken we gebruik van afbeeldingen?

Slide 10 - Tekstslide

Taalgebruik en toon
De begrippen taalgebruik en toon liggen heel dicht bij elkaar. Onder taalgebruik verstaan we de woorden die we gebruiken; onder de toon de manier waarop we de lezers aanspreken (je of u?)

Het is belangrijk om hiermee rekening te houden met het publiek. Jongeren moeten niet denken dat het voor oude mensen bedoeld is en ouderen moeten de aanspreekvormen niet als ongepast ervaren.

Slide 11 - Tekstslide