paragraaf 5.2

5.3 Het gaat om de winst!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmboLeerjaar 2,3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

5.3 Het gaat om de winst!

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen; in deze les leer je:
  • wat het verschil is tussen afzet en omzet
  • hoe je de omzet berekent
  • hoe je de brutowinst berekent
  • hoe je het nettoresultaat berekent

Slide 2 - Tekstslide

Afzet
Aantal verkochte producten in een periode.

Slide 3 - Tekstslide

Omzet
De verkoopopbrengst in een periode.
Afzet x verkoopprijs per product = omzet

Slide 4 - Tekstslide

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je
A
Omzet
B
Afzet
C
Brutowinst
D
Nettowinst

Slide 5 - Quizvraag

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?
A
omzet
B
toegevoegde waarde
C
nettowinst
D
brutowinst

Slide 6 - Quizvraag

Omzet =
A
afzet x verkoopprijs
B
afzet x brutowinst
C
afzet x nettowinst
D
afzet x inkoopprijs

Slide 7 - Quizvraag

Afzet =
A
omzet
B
aantal verkochte stuks
C
omzet - inkoopwaarde vd omzet
D
afzet x verkoopprijs

Slide 8 - Quizvraag

Een ander woord voor omzet is
A
Winst
B
verkoopopbrengst
C
Nettowinst
D
Brutowinst

Slide 9 - Quizvraag

Vraag 7a blz 139

Max verkoopt ijsjes. De verkoopprijs van een ijsje is € 1,75. Gemiddeld verkoopt hij 300 ijsjes per dag. Bereken hoeveel omzet Max per dag heeft.
A
300
B
€ 171,43
C
€ 525

Slide 10 - Quizvraag

Vraag 7b blz 139

Max vindt zijn omzet te laag. Daarom verhoogt hij de prijs van de ijsjes naar € 2,00. Bereken hoeveel omzet Max per dag heeft als zijn afzet gelijk blijft (afzet 300 ijsjes per dag).
A
300
B
€ 600
C
€ 150

Slide 11 - Quizvraag

Vraag 7c blz 139
Zelf maken vanuit het boek en de antwoorden invullen in de LessonUp.

Slide 12 - Open vraag

Brutowinst
- Alle producten die je verkoopt moet je eerst inkopen. Dat noem je de inkoopwaarde van de omzet.
- Die inkoopwaarde omzet moet je min de omzet doen om je brutowinst te berekenen. 

Formule:                   Brutowinst = omzet - inkoopwaarde omzet

Voorbeeld: Je omzet is 300 euro en je inkoopwaarde is 200 euro. Wat is de brutowinst?

Slide 13 - Tekstslide

Vraag 12a, b en c blz 141
Zelf maken vanuit het boek en de antwoorden invullen in de LessonUp.

Slide 14 - Open vraag

Bedrijfskosten en nettowinst
Brutowinst is niet de uiteindelijke winst. Er gaan eerst nog bedrijfskosten vanaf, dan krijg je de nettowinst.
Voorbeelden van bedrijfskosten: huur, loon, energie

Brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst         (of netto verlies)
nettoresultaat

Slide 15 - Tekstslide

Nettoresultaat
Brutowinst = omzet - inkoopwaarde
Nettoresultaat = brutowinst - bedrijfskosten
Voorbeeld

Slide 16 - Tekstslide

Vraag 14a, b en c blz 141
Zelf maken vanuit het boek en de antwoorden invullen in de LessonUp.

Slide 17 - Open vraag

Nabespreking
Hoe is het gegaan?
Wat ging goed?
Wat vond je moeilijk?
Welke vragen heb je nog?

Slide 18 - Tekstslide