3A 5.1 Genotype en fenotype les 2

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Startopdracht
Zelfstandig stil 

Pak je boek en lees 5.1 Genotype en fenotype.

Klaar? 

Lees het nogmaals en probeer de leerstof te onthouden.



 
 



Welkom
  1. Loop rustig het lokaal binnen en praat zachtjes
  2. Ga zitten op je stoel
  3. Je jas doe je uit
  4. Pak je boek, schrift + pen 
timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

Programma
  • Vragen over genotypen
  • Leerdoel --> Je kunt omschrijven van het genotype is. 
  • Uitleg basisstof 1 --> Genotypen en fenotypen
  • Opdrachten maken
  • Afsluiting --> leerdoelen checken

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht
Noteer jouw antwoorden in je schrift:
1)  Hoeveel chromosomen heeft een mens?
2)  Waar bestaat een chromosoom uit?
3)  Wat is een gen?
4)  Hoe komt een mens aan alle genenparen?
5)  Welke geslachtschromosomen heeft een jongen?
6)  Welke geslachtschromosomen heeft een meisje?

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht
1)  Hoeveel chromosomen heeft een mens? 46 (23 paren)
2)  Waar bestaat een chromosoom uit? DNA (genen)
3)  Wat is een gen? Een klein stukje DNA op een chromosoom, dat
informatie voor één eigenschap bevat
4)  Hoe komt een mens aan alle genenparen? 23 genen komen van de vader en 23 genen komen van de moeder
5)  Welke geslachtschromosomen heeft een jongen? XY
6)  Welke geslachtschromosomen heeft een meisje? XX

Slide 6 - Tekstslide

Thema 3 Erfelijkheid en evolutie
5.1 Genotype en fenotype les 2
5.2 Chromosomen
5.3 Genen en allelen
5.4 Transcriptie
5.5 De evolutietheorie
5.6 Geschiedenis, leven op aarde
5.7 DNA-technieken
5.8 Dominant of recessief
5.9 Kruisingen

Slide 7 - Tekstslide

Leerdoelen 
  • Je kunt omschrijven wat het genotype en fenotype zijn.
  • Je kunt uitleggen dat cellen alleen de erfelijke informatie gebruiken die ze nodig hebben.

Slide 8 - Tekstslide

Genexpressie
  • Elke celkern van een lichaamscel bevat precies dezelfde genen.
  • In een cel zijn niet alle genen actief.
  • Actief gen --> komt tot uiting (in fenotype) = genexpressie
  • De activiteit van een gen kan wijzigen, b.v. veel insuline maken

Slide 9 - Tekstslide

Genexpressie
De genexpressie van de cellen in je hoofdhuid is niet gelijk aan de genexpressie van de cellen van je lever.

Milieufactoren hebben invloed op het aan- en uitzetten van bepaalde allelen --> genexpressie kan veranderen

Slide 10 - Tekstslide

Fenotypen
Erfelijke eigenschappen zien er bij iedereen anders uit. 
Dit noem je fenotype.





Fenotype = alle zichtbare eigenschappen van een organisme.


Slide 11 - Tekstslide

Het fenotype kan veranderen 
Je uiterlijk blijft niet het hele leven hetzelfde. 

Fenotype kun je ook zelf veranderen. Denk maar eens aan haren verven, make-up en tatoeages.

Fenotype is niet alleen uiterlijk!


Slide 12 - Tekstslide

Aanleg
  • Van sommige eigenschappen weet je pas dat je ze hebt wanneer je ze gaat gebruiken. Je hebt dan aanleg geërfd.

  • Het fenotype is afhankelijk van de erfelijke eigenschappen (genotype) en invloeden uit de omgeving.

Slide 13 - Tekstslide

Huiswerk

Lezen 5.1 
Maken opdracht 2, 3, 4, 6, 7 en 9

Slide 14 - Tekstslide