les 8: verbanden in de tekst nog NIET AF

1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

De  5 strategieën van NBG:
  • verkennen van de tekst
  • vragen stellen bij de tekst
  • ophelderen van onduidelijkheden
  • samenvatten
  • verbanden in de tekst (verwijs- en signaalwoorden)

Slide 2 - Tekstslide

Doel van de les 
Je weet welke woorden een verband tussen twee zinnen of stukjes tekst worden gebruikt.
Je weet wat het verband is dat er wordt bedoeld (reden, tegenstelling, opsomming enz) 

Slide 3 - Tekstslide

Wat weet je al over
signaalwoorden

Slide 4 - Woordweb

0

Slide 5 - Video

verbanden in een tekst 
Wat zijn verbanden?
Een tekst bestaat uit zinnen. Het zijn geen losse zinnen. De zinnen hebben iets met elkaar te maken. Tussen de zinnen 
bestaan verbanden. Bijvoorbeeld een:  
  • opsomming
  • oorzaak 
  • tegenstelling.

Slide 6 - Tekstslide

voorbeeld
 Je herkent een verband meestal aan een signaalwoord. 
Voorbeeld:
Het heeft vannacht flink gesneeuwd. Daardoor zijn de wegen glad.
Oorzaak: Het heeft flink gesneeuwd.
Gevolg: De wegen zijn glad.

Aan het signaalwoord daardoor kun je zien dat het om een oorzaak en een gevolg gaat.

Slide 7 - Tekstslide

voorbeelden van Signaalwoorden

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Nu gaan we oefenen
Je krijgt steeds een zin die je af moet maken met een signaalwoord.
Typ alleen het stukje wat je zelf bedacht hebt 

Slide 10 - Tekstslide

We oefenen vandaag met signaalwoorden omdat...........

Slide 11 - Open vraag

We oefenen vandaag met signaalwoorden maar...........

Slide 12 - Open vraag

We oefenen vandaag met signaalwoorden en...........

Slide 13 - Open vraag

We oefenen vandaag met signaalwoorden dus ...........

Slide 14 - Open vraag

Ik heb zin in de herfstvakantie ............... ik dan lekker kan uitslapen
A
maar
B
omdat
C
en
D
dus

Slide 15 - Quizvraag

Ik vind school best leuk ............... ik heb wel zin in de herfstvakantie
A
maar
B
omdat
C
en
D
dus

Slide 16 - Quizvraag

Ik ben blij dat het bijna vakantie is ......... dat ik dan niet naar school hoef.
A
maar
B
omdat
C
en
D
dus

Slide 17 - Quizvraag