1MH Spelling par. 5 verkleinwoorden

Verkleinwoorden
Cursus spelling paragraaf 5
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Verkleinwoorden
Cursus spelling paragraaf 5

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Spellingregels verkleinwoorden
1. Eindigt een woord op -ng, dan krijgt het verkleinwoord -nkje of -etje.
Koning - koninkje
wandeling - wandelingetje 

2. Bij woorden die eindigen op een klinker, krijgt het verkleinwoord een dubbele klinker!
café - cafeetje
paraplu - parapluutje

3. Bij woorden die eindigen op een -i, krijgt het verkleinwoord een extra -e. 
taxi - taxietje

Slide 3 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van boom?
A
boomje
B
boompje
C
boomtje
D
boometje

Slide 4 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van woning?
A
woningje
B
woningetje
C
woninkje
D
woning'je

Slide 5 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van logo?
A
logotje
B
logo'tje
C
logootje
D
logoëtje

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van lam?
A
lamje
B
lampje
C
lammetje
D
lamkje

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van corona?
A
coronaatje
B
corona'tje
C
coronakje
D
coronätje

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van huis?
timer
0:30

Slide 9 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van wang?
timer
0:30

Slide 10 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van ui?
timer
0:30

Slide 11 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van laptop?
timer
0:30

Slide 12 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van foto?
timer
0:30

Slide 13 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van bikini?
timer
0:30

Slide 14 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van tang?
A
tankje
B
tangetje
C
tangje
D
tangtje

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van ding?
timer
0:30

Slide 16 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van kraan?
A
kraanje
B
kraankje
C
kraantje
D
kraanetje

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van auto?
timer
0:30

Slide 18 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van behang?
A
behankje
B
behangetje
C
behangje
D
behangtje

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van cake?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het verkleinwoord van type?
A
typetje
B
tiepje
C
typje

Slide 21 - Quizvraag

Aan de slag!
Maak opdracht 1 t/m 7 van blz 236/237 in je schrift.

De eerste vijf minuten werk je voor jezelf en in stilte. Klaar? Laat de gemaakte opdrachten door mij controleren. 
timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide