5. Verkleinwoorden

Verkleinwoorden
Blz. 236
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Verkleinwoorden
Blz. 236

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan doen vandaag?
  • Lesdoel(en)
  • Uitleg verkleinwoorden
  • Aan de slag met opdrachten

Slide 2 - Tekstslide

Verkleinwoorden
Taalverzorging: spelling
verkleinwoorden


Lesdoel: Ik kan verkleinwoorden goed spellen.

Slide 3 - Tekstslide

Een verkleinwoord is een zelfstandig naamwoord (mens, dier, plant of ding) dat verkleind wordt!

Slide 4 - Tekstslide

Hoe schrijf je verkleinwoorden
  • De meeste verkleinwoorden zijn eenvoudig te maken door -je erachter te plakken. vb: huis -> huisje 

Soms moet je nog iets anders veranderen. Bijvoorbeeld:
bank - bankje
film - filmpje
tafel - tafeltje
slang - slangetje

Slide 5 - Tekstslide

Uitzondering 1: ng -> nkje
  • Bij woorden die eindigen op -ng, schrijf je het verkleinwoord met -nkje.

Voorbeelden: 
poging - poginkje
woning - woninkje 
ketting - kettinkje

Slide 6 - Tekstslide

Uitzondering 2: lange klinker
  • Bij verkleinwoorden die eindigen op een lange klinker (a, é, o, u), verdubbel je die klinker aan het eind van het woord. 

Voorbeelden: 
oma - omaatje 
café - cafeetje 
auto - autootje 
paraplu - parapluutje 

Slide 7 - Tekstslide

Uitzondering 3: i -> ietje 
  • Bij verkleinwoorden die eindigen op een i, schrijf je -ietje.

Voorbeelden: 
taxi - taxietje 
ski - skietje 
tosti - tostietje


Slide 8 - Tekstslide

Uitzondering 4: -y
  • Bij verkleinwoorden die eindigen op een -y, schrijf je een apostrof (een hoge komma). 

Voorbeelden: 
baby - baby'tje 
lolly - lolly'tje
hobby - hobby'tje



Slide 9 - Tekstslide

Uitzondering 5: cijfer- en letterwoorden
  • Bij cijfer- en letterwoorden, schrijf je ook een apostrof (hoge komma). 

Voorbeelden: 
mp3 - mp3'tje
s - s'je 
usb - usb'tje 
A4 - A4'tje



Slide 10 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van oma?
A
oma'tje
B
omaatje

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van taxi?
A
taxi'tje
B
taxietje
C
taxitje

Slide 12 - Quizvraag

Aan de slag
Opdracht 
2 (verkleinwoord van de woorden opschrijven in je schrift)
3 (verkleinwoord van de woorden opschrijven in je schrift)
4 (in je schrift)

Tijd over? Opdracht 5 en 6 in je schrift

Slide 13 - Tekstslide

Wat is het verkleinwoord van sms?
A
smsje
B
sms-je
C
sms'je

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van paraplu?

Slide 15 - Open vraag

-tje
-etje

-je
-'tje
bikini
trolley
douche
hoed
pony
verhaal
behang
A4

Slide 16 - Sleepvraag