In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Herhaling voor toetsweek 4
Hoofdstuk 7
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Import of export? Transportbedrijf Langen uit Geleen vervoert citroenen van Spanje naar Polen
A
Import voor Spanje
B
Export voor Spanje
Slide 4 - Quizvraag
Ander woord voor export is
A
import
B
uitvoer
C
transport
D
handel
Slide 5 - Quizvraag
Met export verdient Nederland geld, door import gaat er een geldstroom naar het buitenland.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 6 - Quizvraag
Nederland heeft een open economie. Dat wil zeggen dat Nederland ......
A
meer exporteert dan importeert
B
meer importeert dan exporteert
C
veel exporteert en veel importeert
Slide 7 - Quizvraag
Redenen waarom we producten importeren:
A
Afwezigheid van grondstoffen in NL
B
Goedkoper gemaakt in het buitenland
C
Verschil van klimaat over de wereld
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 8 - Quizvraag
Wederuitvoer: wanneer iets geïmporteerd wordt en je dit zonder er iets mee te doen verkoopt in Nederland.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 9 - Quizvraag
Is de bewering Juist of onjuist? a. Door vrijhandel wordt het goedkoper om producten te importeren. b. Door vrijhandel kunnen de bedrijven hun producten makkelijker exporteren.
A
a. onjuist
b. onjuist
B
a. onjuist
b. juist
C
a. juist
b. juist
D
a. juist
b. onjuist
Slide 10 - Quizvraag
4). Kies in de volgende tekst telkens de juiste woorden:
''Met invoerrechten maakt de overheid de ...1... (import/export) van buitenlandse goederen ...2... (duurder/goedkoper). Hierdoor kopen consumenten ...3... (meer/minder) producten uit ons eigen land. Dat is ...4... (wel/niet) goed voor de werkgelegenheid in Nederland.''
...1...
...2...
...3...
...4...
import
export
duurder
goedkoper
meer
minder
wel
niet
Slide 11 - Sleepvraag
De EU heft invoerrechten op schoenen uit China. a. Welk gevolg heeft dit voor de prijs die jij voor deze schoenen betaalt? b. Importeert ons land door deze maatregel meer of minder schoenen uit China?
A
a. prijs hoger
b. meer schoenen
B
a. prijs hoger
b. minder schoenen
C
a. prijs lager
b. meer schoenen
D
a. prijs lager
b. minder schoenen
Slide 12 - Quizvraag
Welk woord past 'binnen' of 'buiten' de EU?
Binnen de EU
Buiten de EU
Vrijhandel
Protectie
Slide 13 - Sleepvraag
Een land heeft een nationaal inkomen van 10 miljard. Er zijn 9 miljoen inwoners. Wat is inkomen per hoofd?
A
1111,11
B
1000
C
9000
D
1345,12
Slide 14 - Quizvraag
Wat is de eurozone?
A
Alle landen in Europa
B
Alle landen in de Europese Unie
C
Alle landen die betalen met de euro
D
Nederland, België en Luxemburg
Slide 15 - Quizvraag
Bekijk de bron met een vicieuze cirkel.
In ontwikkelingslanden zijn veel mensen arm. Zij zitten in een vicieuze cirkel, waardoor het voor hen lastig is om aan die armoede te ontsnappen.
12). Koppel het juiste nummer aan de juiste uitspraak zodat de cirkel klopt.
2.
3.
4.
Laag inkomen
Doen ongeschoold werk
Geen geld voor onderwijs
Slide 16 - Sleepvraag
Juist of onjuist? Fairtrade-chocolade is duurder dan 'gewone' chocolade.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Roemenië heeft 22 miljoen inwoners. Het nationaal inkomen is €196,2 miljard. Wat is het inkomen per hoofd van de bevolking?
A
€11.213
B
€8.918,18
C
€8,92
D
€112,13
Slide 18 - Quizvraag
Wat is geen kenmerk van een ontwikkelingsland?
A
ondervoeding
B
analfabetisme
C
ongelijke inkomensverdeling
D
hoog nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
Slide 19 - Quizvraag
Vraag 15 Unicef is een hulporganisatie die geld besteedt aan het verbeteren van onderwijs in ontwikkelingslanden. Geeft Unicef noodhulp of structurele hulp?
A
Noodhulp
B
Structurele hulp
Slide 20 - Quizvraag
Het nationaal inkomen van land X is €336,92 miljard. Ontwikkelingshulp is 0,6% van het nationaal inkomen. Ontwikkelingshulp is € ............?
A
€ 5.613.333
B
€ 2.021.520
C
€ 5.613.333.333
D
€ 2.021.520.000
Slide 21 - Quizvraag
Oefentoets op pagina 209
Goede oefening voor de toets.
Maak die als voorbereiding. Je kunt er nu al mee beginnen.