Examentraining 4: Antwoorden formuleren en Oefening

Wat neem je mee naar het biologie examen?
  • De Binas ; dient compleet onbeschreven en onbeplakt te zijn. Het gebruik
       van briefjes als paginawijzers is niet toegestaan.
  • Het gebruik van een niet-grafische rekenmachine is toegestaan.
  • Verder meenemen naar je examen: (reserve-)pen, tekenpotlood, gum,
       geodriehoek en arceerstiften.
  • Tijdens je examen mag je NIKS lenen van anderen 
  • NL-woordenboek: staan stiekem best veel begrippen in zoals 'resistentie'
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat neem je mee naar het biologie examen?
  • De Binas ; dient compleet onbeschreven en onbeplakt te zijn. Het gebruik
       van briefjes als paginawijzers is niet toegestaan.
  • Het gebruik van een niet-grafische rekenmachine is toegestaan.
  • Verder meenemen naar je examen: (reserve-)pen, tekenpotlood, gum,
       geodriehoek en arceerstiften.
  • Tijdens je examen mag je NIKS lenen van anderen 
  • NL-woordenboek: staan stiekem best veel begrippen in zoals 'resistentie'

Slide 1 - Tekstslide

B77-79 Organellen, verschillende rijken
B83, Vitale capaciteit, gaswisseling, oppv. vergroting, spieren, etc. 
B84L B-T, cellen, (a)specifiek, natuurlijk/kunstmatig
Genetische variatie <- Natuurlijke selectie, genetic drift, etc. 
Binas 82, enzymen, voedinsstoffen
Binas 71 Genexpressie (genen staan uit/aan), ---> codon, nucleotide, mutatie  
--> Stambomen en kruisingsschema's 
X- of auto-somaal, dominant/recessief, genotype/fenotype. 
--> Binas 93, Kringlopen!! Accumulatie
eutrofiering, symbiose , etc. 
Binas 89, 85, 88 <--- Hormonen Nieren, zenuwstelsel
Binas 84        <-------
Binas 68, 69
(voortgezette) Ass- & dissimilatie   <----------
Bij elk onderwerp een aantal belangrijke bio-begrippen om aan te denken

Slide 2 - Tekstslide

Welk type vragen kom je tegen?
  • Open vragen: aantal punten meestal gelijk aan aantal
      denkstappen
  • Meerkeuze vragen

In de examens kunnen meerkeuzevragen voorkomen voor 1 punt en voor 2 punten, dit is nieuw. Het aantal punten dat aan een  meerkeuze-vraag wordt toegekend, hangt in principe samen met het aantal denkstappen dat de kandidaat moet maken om tot het antwoord te komen.
LET OP!

Slide 3 - Tekstslide

Veel gemaakte fouten:
- Geen antwoord geven op de vraag (wat is het verschil?)
- Onvolledige antwoorden (gebruik hele zinnen!)
- Alleen vraag herhalen (geen uitleg/nieuwe informatie)
- Te snel naar antwoord willen (werk denkstappen uit!)
- Meer/minder redenen of voorbeelden geven dan gevraagd
- Alleen standpunt of mening geven zonder onderbouwing.

Slide 4 - Tekstslide

Naar welk verband wordt gevraagd?

Moet je een oorzaak/ gevolg uitleggen? Moet je een conclusie trekken uit de gegevens? Om dit te achterhalen kun je gebruik maken van de signaalwoorden uit de vraag. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat is de vraagstructuur?
Instructiewerkwoord + onderwerp + verplicht gegevensgebruik of noteringsvoorwaarde


Uitleggen + oorzaak dat snoekkroketten lichter verteerbaar zijn dan kippen-, rund- en varkenskroketten + mbv gegevens uit de tabel


Slide 6 - Tekstslide

Over welk hoofdonderwerp in de Biologie gaat deze vraag?
Bedenk bij welk hoofdonderwerp deze vraag hoor. Dit kan je op het juiste spoor zetten voor te gebruiken BINAS tabellen of begrippen in het antwoord -> Voeding en vertering

Slide 7 - Tekstslide

Welke gegevens uit de vraag kan ik gebruiken?


Lees de informatie uit de context gericht door om relevante gegevens te vinden die je nodig hebt voor het antwoord.
Zoek naar de kernwoorden die je in de vraag hebt gemarkeerd 

Slide 8 - Tekstslide

Welke gegevens/ kennis moet ik zelf toevoegen?
Bedenk welke kennis je nog moet toevoegen om het antwoord compleet te maken. Bedenk ook welke biologische begrippen waarschijnlijk in het antwoord moeten voorkomen: 
Enzymen, koolhydraten, eiwitten, vetten, organen


Slide 9 - Tekstslide

Compleet antwoord


Snoekkroketten zijn lichter verteerbaar dan kippen-, rund- en varkensvleeskroketten omdat in de tabel staat dat snoekkroketten per 100gr maar 1gr vet bevat (terwijl kip, rund, -en varkenskroketten 12-15x meer vet bevat) en vet langzamer verteerd dan eiwitten en koolhydraten.

Slide 10 - Tekstslide

Controle
Lees de vraag nog een keer goed door en kijk nog een keer kritisch naar je antwoord. Beantwoord je de vraag eigenlijk wel? Zo niet: pas je antwoord aan


Slide 11 - Tekstslide

Waarvoor gebruiken planten stikstof?
A
maken van glucose
B
maken van aminozuren
C
maken van DNA
D
maken van chlorofyl

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer kan een nieuwe soort ontstaan?
A
Als de oude soort niet meer voortplant met de vorige soort
B
Als de nieuwe soort niet op de oude soort lijkt
C
Als de soorten niet geïsoleerd zijn
D
Dat kan niet, een soort blijft altijd een soort

Slide 13 - Quizvraag

Wat stelt 6 voor?
A
Fotosynthese
B
Aerobe dissimilatie
C
Anaerobe dissimilatie
D
Dode planten

Slide 14 - Quizvraag

Bij bloedgroepen bestaan:
A
3 allelen maar iedereen heeft maar 2 genen.
B
3 verschillende genen maar iedereen heeft er maar 2.
C
2 allelen maar je hebt 3 genen
D
2 allelen en 2 genen

Slide 15 - Quizvraag

Slide 16 - Tekstslide

Bekijk de vorige dia. Hoe erft de eigenschap korte vingers over?

A
autosomaal recessief
B
autosomaal dominant
C
X-chromosomaal recessief
D
X-chromosomaal dominant

Slide 17 - Quizvraag

Is er hier sprake van assimilatie of dissimilatie?
A
Assimilatie
B
Dissimilatie

Slide 18 - Quizvraag

Door fotosynthese ontstaat biomassa
A
Juist
B
Onjuist

Slide 19 - Quizvraag

Wat geeft meer verwantschap aan?
A
Homologe verwantschap
B
Analoge verwantschap

Slide 20 - Quizvraag

Welke van de onderstaande voedingsstoffen kunnen worden opgeslagen in je lichaam? (zijn reservestoffen)
A
Vetten
B
Mineralen
C
Vitaminen
D
Eiwitten

Slide 21 - Quizvraag

Wat stelt 10 voor?
A
Reducenten
B
Aerobe dissimilatie
C
Anaerobe dissimilatie
D
Resten van dode planten

Slide 22 - Quizvraag

AEROBE DISSIMILATIE
ANAEROBE DISSIMILATIE
Vindt plaats in mitochondriën
Vindt plaats in cytoplasma
Met zuurstof
Zonder zuurstof
2 ATP per glucose
38 ATP per glucose
Melkzuurgisting

Slide 23 - Sleepvraag

Welke bewering klopt?
Een enzym...
A
Kan stofwisseling vertragen
B
Is een koolhydraat
C
Werkt specifiek
D
Gaat op

Slide 24 - Quizvraag

Natuurlijke selectie is noodzakelijk voor evolutie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Welke aminozuren MOETEN in de voeding aanwezig zijn?
A
essentiële aminozuren
B
niet-essentiële aminozuren

Slide 26 - Quizvraag

Wat stelt 4 voor?
A
Aerobe dissimilatie
B
Anaerobe dissimilatie
C
Dode resten dieren
D
Voortgezette assimilatie

Slide 27 - Quizvraag

Slide 28 - Tekstslide

Zet achter de cijfers 1 tot en met 6 uit het schema het juiste onderdeel. Kies uit:

autotrofe planten, carnivoren, herbivoren, hyperparasieten, micro-organismen, parasieten

Slide 29 - Open vraag

Slide 30 - Tekstslide

Welk onderdeel zou toegevoegd moeten worden om van deze voedselketen een
kringloop te maken?
A
afvaleters
B
anorganische stof
C
organische stof
D
reducenten

Slide 31 - Quizvraag

Slide 32 - Tekstslide

Analyse proefexamen 
- schrijf vraagnummer op 
- het aantal punten dat je hebt gehaald als:          gemist als      
- het hoofdonderwerp 
-  Waarop ging het fout? (Begrijpen vraag (markeren), info zoeken, Kennis, Binas, formuleren/controle) 

Slide 33 - Tekstslide

Hoe nu verder?
Maak een keuze uit een van de volgende lesreeksen:
Examentraining 1a: Basis, Aanpak van Toetsvragen, theorie
Examentraining 1b: De aanpak van toetsvragen, theorie
Examentraining 1c: Samenvatting tips alle aspecten examen
Examentraining 2 Biologie: BINAS op de Havo, oefenen 
Examentraining 3: Onderzoek doen en verwerken, theorie en oefening
Examentraining 5: Tabellen en grafieken lezen en verwerken, theorie en oefening
Examentraining 6: Bespreking en uitwerking examen 2019 I, oefening
Examentraining 7: Overzicht onderwerpen, gemixte "losse"vragen" oefenen

Slide 34 - Tekstslide