Les 3.2.2 systematische naamgeving

Les 3    H3.2 Alkanen en isomerie

NOVA havo4
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 3    H3.2 Alkanen en isomerie

NOVA havo4

Slide 1 - Tekstslide

koolstofverbindingen
koolwaterstoffen
alkanen
alkenen
halogeenalkanen
alcoholen
alkanol
alkaanzuur
carbonzuren
aminen
alkaan
amine

Slide 2 - Tekstslide

1. Alkanen
  • Verzadigde koolwaterstof
  • Alleen enkele C-C
  • Stam: -aan
  • Molecuulformule: CnH2n+2

Voorbeeld: propaan

2. Alkenen
  • Onverzadigde koolwaterstof
  • Eén C=C
  • Stam: -een
  • Molecuulformule: CnH2n

Voorbeeld: propeen

Slide 3 - Tekstslide

1. Alkanen
  • Verzadigde koolwaterstof
  • Alleen enkele C-C
  • Stam: -aan
  • Molecuulformule: CnH2n+2

Voorbeeld: propaan

2. Alkenen
  • Onverzadigde koolwaterstof
  • Eén C=C
  • Stam: -een
  • Molecuulformule: CnH2n

                                Voorbeeld: propeen

Slide 4 - Tekstslide

systematische naamgeving
De lengte van de koolstofketen geef je aan met een stamnaam.
Deze stamnamen leer je uit je hoofd
Het ezelsbruggetje kan helpen
M ama
E n
P apa
B ouwen
Pe rfecte
H uizen

Slide 5 - Tekstslide

Structuurisomerie
C4H10 kan je op 2 manieren tekenen maar het blijft wel C4H10
De molecuulformule is dus hetzelfde maar de structuurformule is anders. Beide stoffen hebben ook andere eigenschappen.

Dit noem je structuurisomerie
 

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

zie BiNaS
tabel 66 D

Slide 8 - Tekstslide

Systematische naamgeving 
Er bestaan heel veel koolwaterstoffen dus zijn er regels opgesteld door de IUPAC (International Union of Pure and Applied Chemistry). Dit wordt de systematische naamgeving genoemd. 

Triviale namen: gangbare namen (die niet volgens systematische manier zijn opgesteld)


Slide 9 - Tekstslide

Stappenplan systematische naamgeving 
Stap 1: Stamnaam. Bepaal de langste koolstofketen waarin alle functionele groepen zitten. Kies de stamnaam uit tabel 4 en voeg het juiste achtervoegsel toe: -aan (geen dubbele binding) of -een (wel een dubbele binding).



Slide 10 - Tekstslide

Stappenplan systematische naamgeving 
Stap 2: Achtervoegsel en voorvoegsels en numerieke voorvoegsels 
Zoek de belangrijkste functionele groep op en bepaal het bijbehorende achtervoegsel (of voorvoegsel) uit tabel 5. Gebruik numerieke voorvoegsels (tabel 6) als een groep meerdere keren voorkomt.


Slide 11 - Tekstslide

Stappenplan systematische naamgeving 
Stap 3: Plaatsnummers. Nummer de C-atomen van de stam, zodat de functionele groep het laagste nummer krijgt. Geef alle functionele groepen een plaatsnummer en noteer dit voor hun naam. 
  • Bij een dubbele binding is het plaatsnummer het koolstofatoom waar de dubbele binding begint. 
  • Elk plaatsnummer wordt, tussen twee streepjes, direct voor de naam van de functionele groep geplaatst.  
  • Komt een groep 2 of meer keer voor? plaats dan een komma tussen elk plaatsnummer. 


Slide 12 - Tekstslide

Stappenplan systematische naamgeving 
Stap 4: Systematische naam. Combineer de onderdelen in volgorde:
voorvoegsel – stam – uitgang – achtervoegsel.
Gebruik komma’s tussen cijfers en streepjes tussen een cijfer en een letter. Laat plaatsnummers weg als er geen verwarring mogelijk is.
  • zuurgroep krijgt altijd koolstofatoom 1 (bijvoorbeeld butaanzuur ipv butaan-1-zuur). 

Slide 13 - Tekstslide

Stappenplan systematische naamgeving 
Stap 1: Stamnaam Bepaal de langste koolstofketen waarin alle functionele groepen zitten. Kies de stamnaam uit tabel 4 en voeg het juiste achtervoegsel toe: -aan (geen dubbele binding) of -een (wel een dubbele binding).
Stap 2: Achtervoegsel en voorvoegsels Zoek de belangrijkste functionele groep op en bepaal het bijbehorende achtervoegsel (of voorvoegsel) uit tabel 5. Gebruik numerieke voorvoegsels (tabel 6) als een groep meerdere keren voorkomt.
Stap 3: Plaatsnummers Nummer de C-atomen van de stam, zodat de functionele groep het laagste nummer krijgt. Geef alle functionele groepen een plaatsnummer en noteer dit voor hun naam.
Stap 4: Systematische naam Combineer de onderdelen in volgorde:
voorvoegsel – stam – uitgang – achtervoegsel.
Gebruik komma’s tussen cijfers en streepjes tussen een cijfer en een letter. Laat plaatsnummers weg als er geen verwarring mogelijk is.

Slide 14 - Tekstslide

Namen van vertakte alkanen
Stappenplan:
Stap 1 - Zoek de langste koolstofketen van C-atomen en geef deze een naam. 
Stap 2 - Nummer de C-atomen van de stam. Doe dit van links naar rechts en van rechts naar
                  links.
Stap 3 - Kies de nummering waar de zijgroepen op de laagst genummerde C-atomen zitten
Stap 4 - Geef de zijgroepen een naam
Stap 5 - zet de zijgroepen voor de stamnaam met het nummer van het C-atoom waaraan de
                  groep vast zit.
Stap 6 - Controleer of de zijgroepen op alfabetische volgorde staan mochten het er meer dan 1
                  zijn. 

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeeld 1
Geef het onderstaande molecuul een naam.
We volgen het stappenplan 




Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld 1: 
Geef het onderstaande molecuul een naam.
1,2,2-trifluorhexaan




Slide 17 - Tekstslide

Voorbeeld 2:
Geef het onderstaande molecuul een naam.




Slide 18 - Tekstslide

Voorbeeld 2:
Geef het onderstaande molecuul een naam.
propaanzuur



Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld 3:
Geef het onderstaande molecuul een naam.




Slide 20 - Tekstslide

Voorbeeld 3:
Geef het onderstaande molecuul een naam.
but-2-een



Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld 4 (naam naar formule)
Geef de formule van pentaan-2-amine

Slide 22 - Tekstslide

Voorbeeld 4 (naam naar formule)
Geef de formule van pentaan-2-amine

Slide 23 - Tekstslide

Oefenen met oefenblad!
Ik loop rond met de antwoorden, laat je controleren!

Klaar? maak opdracht 2 t/m 6 (blz 159)

Slide 24 - Tekstslide

maak opdracht 2 t/m 6 (blz 159)

Slide 25 - Tekstslide

2
  • a) Alkaan 1 en 3 zijn isomeren van elkaar. Beide hebben C5H10 als molecuulformule, maar de structuurformule is anders. Het tweede alkaan heeft de molecuulformule C6H14 en is dus geen isomeer.
  • b) 

Slide 26 - Tekstslide

2
  • b) 

Slide 27 - Tekstslide

2
  • c) Plaatsnummer 1 geeft aan dat de C=C-binding begint bij het eerste C-atoom in de koolstofketen van het buteenmolecuul. Plaatsnummer 2 geeft aan dat de C=C-binding begint bij het tweede C-atoom in de koolstofketen.
  • d) Nee, bij propeen heb je geen isomerenstructuren. De dubbele binding begint altijd bij het eerste C-atoom.

Slide 28 - Tekstslide

2
  • e) 




  • f) 

Slide 29 - Tekstslide

3
  • a) De karakteristieke groep is een halogeenatoom: fluor, chloor, broom en/of jood.
  • b) Butaan, dus vier C-atomen. Op het tweede koolstofatoom komt een broomatoom.

Slide 30 - Tekstslide

3
  • a) De karakteristieke groep is een halogeenatoom: fluor, chloor, broom en/of jood.
  • b) Butaan, dus vier C-atomen. Op het tweede koolstofatoom komt een broomatoom.

Slide 31 - Tekstslide

3
  • c) 






  • d) Jim heeft niet het laagst mogelijke plaatsnummer gekozen voor de chloorgroep. Het plaatsnummer is niet 3 maar 2.

Slide 32 - Tekstslide

4
  • a) pentaanzuur
  • b) ethaanzuur
  • c) hexaan-1,3-diamine
  • d) pentaan-3-ol
  • e) ethanol
  • f) trifluormethaan
  • g) 1,2-dibroombutaan

Slide 33 - Tekstslide

5
  • a) 


  • b) Ze hebben dezelfde molecuulformule, maar een andere structuurformule. Ze verschillen wat betreft de positie van waar de –OH-groep aan de koolstofketen is gebonden.
  • c) Door de aanwezigheid van de –OH-groep in hun moleculen kunnen butanolen waterstofbruggen vormen met de watermoleculen

Slide 34 - Tekstslide

5
  • d) Butaan-1-ol heeft de –OH-groep aan het eind van de koolstofketen zitten en butaan-2-ol aan het tweede koolstofatoom. De moleculen van butaan-1-ol hebben dus onderling een sterkere binding dan butaan-2-ol. De stof butaan-1-ol heeft dus een hoger kookpunt
  • e) Wanneer de –OH-groep aan het eind zit, is deze beter beschikbaar voor een andere –OHgroep om een H-brug mee te vormen. Wanneer de –OH-groep in het midden van de keten zit, zit de koolstofketen meer ‘in de weg’ en is het lastiger om een andere –OH-groep dicht genoeg te naderen om er een sterke H-brug mee te vormen.

Slide 35 - Tekstslide

6
  • a) 




  • b) Ze hebben twee respectievelijk drie –OH-groepen per molecuul die met de watermoleculen H-bruggen kunnen vormen. Ze hebben ook geen hydrofobe (zij)ketens.

Slide 36 - Tekstslide