Herhaling periode 2

Vandaag
- Opmerkingen
- Herhalen
- Zinsdelen opdracht
- Zelf oefenen
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Vandaag
- Opmerkingen
- Herhalen
- Zinsdelen opdracht
- Zelf oefenen

Slide 1 - Tekstslide

Herhalen periode 2
Grammatica zinsdelen:
- Hoofdstuk 1: Persoons vorm en zinsdelen (blz. 30)
- Hoofdstuk 2: Onderwerp (blz. 54)
- Hoofdstuk 3: Werkwoordelijk gezegde (blz. 80)
- Hoofdstuk 4: Lijdend voorwerp (blz. 106)

 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Link

Dikke tips:
- Hoe vind je het zinsdeel? -> Ken dus de theorie!
- een, de, het (lidwoorden) kunnen nooit een los zinsdeel zijn!
- Alles voor de persoonsvorm is altijd één zinsdeel!
- Verdeel eerst de zin in zinsdelen voordat je het onderwerp gaat zoeken!
- Het onderwerp en het lijdend voorwerp kan nooit met een voorzetsel beginnen!
- Let goed op woorden als: aan bij aanbellen, op bij opruimen, uit bij uitvoeren, toe bij toenemen.
-  Afstanden, maten en gewichten kunnen geen lijdend voorwerp zijn!

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het openen van de deksel lukte me niet.
A
lukte
B
lukte niet
C
openen
D
leukte openen

Slide 5 - Quizvraag

Herhalen periode 2
Spelling:
- Hoofdstuk 1: Hoofdletters en leestekens (de punt, vraagteken, uitroepteken) (blz. 32)
- Hoofdstuk 2: Laatste letter -d of -t en de ik-vorm van het werkwoord (blz. 58)
- Hoofdstuk 3: Meervoud op -en of -s (blz. 82)
- Hoofdstuk 3: Spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd (blz. 84)
- Hoofdstuk 4: Spelling van het voltooid deelwoord (blz. 110)
- Hoofdstuk 5: De verledentijd van het zwakke werkwoord (blz. 136)
- Hoofdstuk 6: De verledentijd van het sterke werkwoord (blz. 162)

Slide 6 - Tekstslide

Hoofdletters en leestekens
Hoofdletters: - Aan het begin van de zin
- Bij namen (ook aardrijkskundige namen)
- Woorden die van namen zijn afgeleid
Dus niet: bij dagen van de week en bij maanden.
Leestekens: Punt -> einde van een gewone zin
Vraagteken -> einde van een vraagzin
Uitroepteken -> einde van een zin met extra nadruk

Slide 7 - Tekstslide

-d of -t; de verlengproef
- Het woord is géén persoonsvorm!
Dan doe je de verlengproef

-Maak het woord langer door er -e, -en of -ig achter te plakken
Hoor je een -t schrijf dan een -t. Hoor je een -d schrijf dan een -d
Bijvoorbeeld: aard-aardig, krat-kratten, paard-paarden

Slide 8 - Tekstslide

Ik-vorm in de tegenwoordige tijd
-Kortste vorm van het werkwoord
- Vaak moet je -en van het werkwoord halen. werken -werk
Pas op: 
1. De ik-vorm eindigt nooit op een v of s. proeven - proef en reizen - reis
2. Nooit  twee keer dezelfde medeklinkers. bukken - buk
3. Aantal klinkers. halen - haal

Slide 9 - Tekstslide

Meervoud op -en of -s
Schrijf op wat je hoort.
Let goed op de spelling! (bijv. f-v en s-z)
Eindigt een woord op a, o, u, i of y -> 's
Gebruik bij een afkorting ook 's (tv's)

Slide 10 - Tekstslide

In het kort (1) (spelling t.t.)
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Dit zijn de spellingsregels voor de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv tt):

1 Ik erbij of jij erachter: alleen de ik-vorm

2 Anders in het enkelvoud: ik-vorm + -t

3 In het meervoud: het hele werkwoord


Slide 11 - Tekstslide

In het kort (2) (spelling t.t.)
Zo ga je na of er een t achter de ik-vorm komt

• Bij de meeste werkwoorden kun je horen of er een -t achter de ik-vorm moet:

ik koop, jij koopt; ik schrijf, hij schrijft; ik studeer, zij studeert.

• Bij werkwoorden op -den hoor je dat niet. Vul dan het werkwoord lopen in.

Ik vin... het niet eerlijk → ik loop het niet eerlijk. Dus: ik vind.

Els vin... hem erg leuk → Els loopt hem erg leuk. Dus: Els vindt.

Het schema werkwoordspelling vind je op bladzijde 236.

Slide 12 - Tekstslide

Voltooid deelwoord
Altijd een hulpwerkwoord (zijn, hebben, worden)
Voor het woord staat meestal ge-, soms be- of her-
Eindigt het voltooid deelwoord op -en -> schrijf op wat je hoort.
Eindigt het voltooid deelwoord op -t of -d -> verlengproef of 't ex kofschip / 't sexy fokschaap

Voltooid deelwoord is onderdeel van het werkwoordelijk gezegde!

Slide 13 - Tekstslide

Waar wordt het rioolwater geloos...?
A
d
B
t
C
dt

Slide 14 - Quizvraag

Verleden tijd zwak ww
Zwak werkwoord
- enkelvoud: ik-vorm + -de of -te
- meervoud: ik-vorm + -den of -ten

-> 't ex kofschip / 't sexy fokschaap

Slide 15 - Tekstslide

Verleden tijd sterk ww
Je schrijft het sterke werkwoord zoals het klinkt:
bijvoorbeeld: sliepen, liepen, vroegen, zwommen, reden, wisten
Dus: - kijk naar meervoud om te weten of het eindigt op een -d of -t
- Schrijf het woord zo kort mogelijk

Slide 16 - Tekstslide

Werkwoordspelling
Belangrijk: 
1. Is het de persoonsvorm?
2. Verleden tijd of tegenwoordige tijd?
3. Pas de regels toe

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

In de verleden tijd kan een woord eindigen op -dt
A
waar
B
niet waar

Slide 19 - Quizvraag

Maken opdrachten
Opdracht in Aerobe dlo -> zinsdelen ontleding (cupcake)
Klaar? - Extra opdrachten maken online via de methode
- Via deze site oefenen https://www.cambiumned.nl/oefenen/grammatica/zinsdelen/ 
(kan ook via aerobe dlo)

Slide 20 - Tekstslide