In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Taalkundig ontleden
Redekundig ontleden
Slide 1 - Tekstslide
Wat is taalkundig ontleden?
Bij taalkundig ontleden kijk je naar het soort woorden in de zin
Slide 2 - Tekstslide
Wat is een lidwoord?
Er zijn drie lidwoorden: de, het en een
Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord
Slide 3 - Tekstslide
Wat is een zelfstandig naamwoord?
Zelfstandige naamwoorden zijn woorden die ‘een zelfstandigheid’ aanduiden: huis, boom, vrouw, hout, liefde en vakantie bijvoorbeeld. Vaak staat er de, het of een voor.
Concrete zaken:
Namen zijn zelfstandige naamwoorden: Ineke, Jan.
Plaatsen en landen zijn zelfstandige naamwoorden: Den Haag, Frankrijk.
Abstracte zaken:
Liefde, dag, grootte, botsing, etc.
Slide 4 - Tekstslide
Wat is een bijvoeglijk naamwoord?
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord
Het geeft extra informatie bij een zelfstandig naamwoord
Er wordt informatie 'bijgevoegd'
Slide 5 - Tekstslide
Wat is een voorzetsel?
Een voorzetsel geeft meestal aan waarof wanneer iets is
Vaak staat het voor een zelfstandig naamwoord
Voorbeelden: naast de ingang, in de pauze, tijdens het lopen
In lessonup zijn dat de vragen met een geel label.
Slide 12 - Tekstslide
Vraag 1, pagina 14. Geef van de de woorden a t/m g aan om welke woordsoort het gaat. Kies uit: zelfstandig naamwoord / lidwoord / bijvoeglijk naamwoord/ voorzetsel/ persoonlijk voornaamwoord / bezittelijk voornaamwoord/ aanwijzend voornaamwoord/betrekkelijk voornaamwoord, werkwoord
Let op: soms zijn meerdere antwoorden goed.
a zilveren
b het
c deze
d onder
e hebben
f hen
g Rotterdam
Slide 13 - Open vraag
Vraag 1, pagina 14. Geef van de de woorden h t/m n aan om welke woordsoort het gaat. Kies uit: zelfstandig naamwoord / lidwoord / bijvoeglijk naamwoord/ voorzetsel/ persoonlijk voornaamwoord / bezittelijk voornaamwoord/ aanwijzend voornaamwoord/betrekkelijk voornaamwoord, werkwoord
Let op: soms zijn meerdere antwoorden goed.
h na
i gevallen
j hun
k jullie
l op
m klein
n een
Slide 14 - Open vraag
Vraag 1, pagina 14. Geef van de de woorden o t/m u aan om welke woordsoort het gaat. Kies uit: zelfstandig naamwoord / lidwoord / bijvoeglijk naamwoord/ voorzetsel/ persoonlijk voornaamwoord / bezittelijk voornaamwoord/ aanwijzend voornaamwoord/betrekkelijk voornaamwoord, werkwoord
Let op: soms zijn meerdere antwoorden goed.
o angst
p tussen
q doekoe
r haar
s ik
t dat
u wat
Slide 15 - Open vraag
Vraag 2, pagina 14 Noteer van de onderstaande zin alle zelfstandige naamwoorden, alle bijvoeglijke naamwoorden en alle lidwoorden.
De musical Sunset Boulevard speelt zich af in het Hollywood van de jaren vijftig.
Slide 16 - Open vraag
Vraag 2, pagina 14 Noteer van de onderstaande zin alle zelfstandige naamwoorden, alle bijvoeglijke naamwoorden en alle lidwoorden.
Qua regie is alles aan deze musical ouderwets, in de goede zin van het woord.
Slide 17 - Open vraag
Vraag 2, pagina 14 Noteer van de onderstaande zin alle zelfstandige naamwoorden, alle bijvoeglijke naamwoorden en alle lidwoorden.
Het stadsbestuur van Rome, onder leiding van burgemeester Virginia Raggi, treedt sinds kort hard op tegen irritant en onbeschaafd gedrag van toeristen.
Slide 18 - Open vraag
Vraag 2, pagina 14 Noteer van de onderstaande zin alle zelfstandige naamwoorden, alle bijvoeglijke naamwoorden en alle lidwoorden.
"Rome blijft een gastvrije stad, maar dat wil niet zeggen dat we allerlei gedrag maar moeten tolereren."
Slide 19 - Open vraag
Vraag 2, pagina 14 Noteer van de onderstaande zin alle zelfstandige naamwoorden, alle bijvoeglijke naamwoorden en alle lidwoorden.
Het aantal vliegbewegingen van en naar Schiphol is de afgelopen jaren flink toegenomen.
Slide 20 - Open vraag
Vraag 2, pagina 14 Noteer van de onderstaande zin alle zelfstandige naamwoorden, alle bijvoeglijke naamwoorden en alle lidwoorden.
Een circusvrachtwagen met daarin vijf olifanten crashte maandag langs een snelweg in Spanje.
Slide 21 - Open vraag
Pak je boek en ga naar pagina 14. Beantwoord vraag 3.
Vraag 3: Noteer alle voorzetsels van de zinnen bij vraag 2.
Slide 22 - Open vraag
Vraag 5, pagina 15 Noteer de voornaamwoorden in onderstaande zin. Geef ook aan om wat voor voornaamwoord het gaat. Kies uit: persoonlijk/bezittelijk/aanwijzend/betrekkelijk
Heb je die flyers van een vermiste papegaai gezien die overal in de stad hangen?
Slide 23 - Open vraag
Vraag 5, pagina 15 Noteer de voornaamwoorden in onderstaande zin. Geef ook aan om wat voor voornaamwoord het gaat. Kies uit: persoonlijk/bezittelijk/aanwijzend/betrekkelijk
Ik ken de eigenaar van de vogel; ze is ontzettend bezorgd over haar lieveling.
Slide 24 - Open vraag
Vraag 5, pagina 15 Noteer de voornaamwoorden in onderstaande zin. Geef ook aan om wat voor voornaamwoord het gaat. Kies uit: persoonlijk/bezittelijk/aanwijzend/betrekkelijk
Hij is nu al twee dagen weg, wat ontzettend lang is voor zijn doen.
Slide 25 - Open vraag
Vraag 5, pagina 15 Noteer de voornaamwoorden in onderstaande zin. Geef ook aan om wat voor voornaamwoord het gaat. Kies uit: persoonlijk/bezittelijk/aanwijzend/betrekkelijk
Ontsnappen doet ie wel vaker, maar zoiets heeft ze nog nooit eerder meegemaakt.
Slide 26 - Open vraag
Vraag 5, pagina 15 Noteer de voornaamwoorden in onderstaande zin. Geef ook aan om wat voor voornaamwoord het gaat. Kies uit: persoonlijk/bezittelijk/aanwijzend/betrekkelijk
Wie haar papegaai vindt en terugbrengt, krijgt een cadeaubon.
Slide 27 - Open vraag
Vraag 5, pagina 15 Noteer de voornaamwoorden in onderstaande zin. Geef ook aan om wat voor voornaamwoord het gaat. Kies uit: persoonlijk/bezittelijk/aanwijzend/betrekkelijk
Dergelijke goede daden moeten volgens haar worden beloond.
Slide 28 - Open vraag
Vraag 6, pagina 15 Noteer van de onderstaande zin alle werkwoorden. Geef aan welke van deze werkwoordsvormen een infinitief, een voltooid deelwoord of een onvoltooid deelwoord zijn.
Het aanbod kinderkookboeken is deze week uitgebreid met het debuut van de tienjarige Shane Kluivert.
Slide 29 - Open vraag
Vraag 6, pagina 15 Noteer van de onderstaande zin alle werkwoorden. Geef aan welke van deze werkwoordsvormen een infinitief, een voltooid deelwoord of een onvoltooid deelwoord zijn.
Kluivert leerde Nederland kennismaken met zijn kookkunsten op YouTube.
Slide 30 - Open vraag
Vraag 6, pagina 15 Noteer van de onderstaande zin alle werkwoorden. Geef aan welke van deze werkwoordsvormen een infinitief, een voltooid deelwoord of een onvoltooid deelwoord zijn.
Voor de camera hakkend, bakkend en roerend, deelt Kluivert zijn liefde voor koken.
Slide 31 - Open vraag
Vraag 6, pagina 15 Noteer van de onderstaande zin alle werkwoorden. Geef aan welke van deze werkwoordsvormen een infinitief, een voltooid deelwoord of een onvoltooid deelwoord zijn.
Voedingsexperts hebben het kinderkookboek enthousiast ontvangen.
Slide 32 - Open vraag
Vraag 6, pagina 15 Noteer van de onderstaande zin alle werkwoorden. Geef aan welke van deze werkwoordsvormen een infinitief, een voltooid deelwoord of een onvoltooid deelwoord zijn.
Je moet kinderen het zelf laten don en laten uitvinden.
Slide 33 - Open vraag
Vraag 6, pagina 15 Noteer van de onderstaande zin alle werkwoorden. Geef aan welke van deze werkwoordsvormen een infinitief, een voltooid deelwoord of een onvoltooid deelwoord zijn.
Al doende leert men.
Slide 34 - Open vraag
Vraag 8: Bedenk zelf een zin waarin alle woordsoorten uit deze les voorkomen.
Slide 35 - Open vraag
Vraag 9: Welke woorden heb je weggelaten in de titel van vraag 8 en wat voor woordsoorten zijn dit?
Slide 36 - Open vraag
Vraag 10: Welk soort woorden houd je over? Leg uit waarom je juist deze woordsoorten overhoudt.